Aan het Nijmeegse Sint Stevenskerkhof staat een beeldbepalend huis. Dit fraaie gebouw met Kerkboog, 'de Chirurgijnskamer' was van 1613 tot 1800 in gebruik bij de leden van het Nijmeegse chirurgijnscollege: het ‘Collegium Chirurgicum’.
In de zeventiende en achttiende eeuw werd in de geneeskunde onderscheid gemaakt tussen academisch gevormde artsen en de in gilden georganiseerde meester-chirurgijns die de heelkunde beoefenden. De doktoren hielden zich voornamelijk bezig met het stellen van diagnoses en het behandelen van interne aandoeningen. Ze behandelden vooral notabelen en hun familieleden. De chirurgijns richtten zich op de minder aangename kanten van het ruwe leven: etterende wonden, open botbreuken en ontwrichte ledematen.
De chirurgijns genoten een opleiding bij een meester-chirurgijn. Een leertijd van drie jaar bij een erkende meester en enkele gemeenschappelijke oefeningen in de snijkamer behoorden tot de opleiding. Hiervoor werden de lijken gebruikt van terechtgestelden.
In tijden van nood was het Oud Burgeren Gasthuis in Nijmegen verplicht ziekenzorg te verlenen. Tijdens gewapende conflicten leverde dit problemen op door de opname van grote aantallen soldaten met vaak besmettelijke ziekten. Voor de ziekenzorg werden garnizoensbarbiers ingezet. Zij konden buiten het gilde werken, met minder opleidingseisen. Het uiteindelijke examen duurde bijvoorbeeld slechts acht dagen. Terwijl voor de meesterproef bij het gilde meerdere weken werd uitgetrokken. De meesterproef ging over de gehele chirurgie, terwijl bij de proef van de garnizoensbarbier alleen vragen werden gesteld over de ongevallen in relatie tot het militaire bedrijf. De kennis van de militaire chirurgijns is daarom beperkter.
Teneinde deze ongewenste concurrentie het hoofd te bieden, verleende de stad aan de Nijmeegse chirurgijns in 1611 een ambtsbrief. De praktiserende chirurgijns onderwierpen zich nog in het najaar van 1611 vrijwillig aan het nieuwe meestersexamen. Hierdoor konden tien chirurgijns direct tot het gilde worden toegelaten. De vergaderingen van het Chirurgijnscollege werden voortaan gehouden op "die camer oft het gemack" boven den Kerkboog, tevens snijkamer. Het bestuur bestond vanaf toen uit tweejaarlijks benoembare ‘meesters in de tijd’. Alleen degenen die door hen geëxamineerd werden, konden tot het ambt van chirurgijn worden toegelaten. In 1739 werd het bestuur nog uitgebreid met een stadsdokter die toezicht houdt op het ambt. Nieuwe leden werden toegelaten als zij hun leerbrief hadden, het burgerrecht van Nijmegen bezaten en de meesterproef met goed gevolg afgelegden. Het examen werd in het vergaderlokaal van het ambt boven de kerkboog afgenomen door de ‘ meesters in der tijd’ in tegenwoordigheid van de stadsdokter. In 1799 werd het Chirurgijnsgilde opgeheven.
De Chirurgijnskamer wordt door de gemeente Nijmegen verhuurd aan een particulier en is jaarlijks te bezichtigen tijdens de Open Monumentendagen. In het interieur zijn nog tal van objecten te vinden uit de tijd van de Chirurgijnsgilde, zoals de houten vloer, het rozet boven de kroonluchters en de schoorsteenmantel met daarboven een reliëf met afbeeldingen van de chirurgijns-gereedschappen.
Bronnen:
Olga Spekman, CC-BY-NC
Streekgeschiedenis
1600-1700
Nijmegen
Rijk van Nijmegen