In de zeventiende eeuw ontstonden rond Nijmegen veel buitenplaatsen. Dit waren landgoederen waar de rijken zich in de zomer terugtrokken. Weg van de benauwde binnenstad, genietend van de natuur.
De buitenplaatsen ontstonden vooral in de omgeving van de dorpen Hatert, Hees en Neerbosch. Voorbeelden zijn Dukenburg, De Hulsen, De Winkelsteeg en meer naar het zuiden Heyendaal, Brakkenstein en Mariënboom.
De meeste Nijmeegse buitenplaatsen waren ooit boerderijen, die de eigenaren in de loop van de tijd steeds verder lieten uitbouwen en verfraaien. Enkele buitenhuizen waren eerst middeleeuwse kastelen of versterkte huizen. De rijke Nijmegenaren legden om de huizen heen sier- en moestuinen, boomgaarden en plantages aan. Daarbuiten lagen akkers, weilanden en bossen die ook bij de buitenplaatsen hoorden.