In de vele memoires van Indië-veteranen speelt het thuisfront maar een kleine rol. Herinneringen aan de oorlog in ‘de oost’ domineren de verhalen. Het vertrek van 135.000 militairen – onder wie bijna honderdduizend dienstplichtigen – naar Nederlands-Indië had echter ook een grote impact op de familie en de lokale gemeenschappen die zij achterlieten.
Het verhaal gaat verder onder de afbeelding
Toen de eerste eenheden oorlogsvrijwilligers via Engeland naar Indië vertrokken, stond Nederland nog aan de voet van de wederopbouw. Er heerste een hoge woningnood en armoede en de Tweede Wereldoorlog lag nog vers in het geheugen. De inzet van dienstplichtigen in Indië betekende een aanzienlijke hap uit de mannelijke beroepsbevolking. Families die door vervolging, verzet en de arbeidsinzet uit elkaar waren gescheurd, zagen opnieuw hun zoons, broers of echtgenoten vertrekken. Drie jaar lang bleef het contact beperkt tot brieven en ingesproken grammofoonplaten.
Bron citaat ondertitel: Hans Meijer, '“Zo snel mogelijk gedumpt?” De opvang van de uit Indië teruggekeerde KL-militairen, 1948-1951', in: Oost west, thuis best? De opvang van uit Nederlands-Indië teruggekeerde militairen 1948-1951, red. Martin Elands (Doorn: Het Veteraneninstituut, 2004), 22.
Van 1944 tot begin 1946 meldden de oorlogsvrijwilligers (OVW) zich in zulke getalen dat het gebrek aan bruikbare kazernes het grootste wervingsproblemen was. De motivatie van de vrijwilligers was divers. Sommigen hadden de idealistische behoefte om mee te werken aan de bevrijding van Nederlands-Indië, anderen zagen kans om hun eigen positie te verbeteren door dienst te nemen, en weer anderen kozen voor dienst vanwege het avontuur.
In de Jan van Schaffelaerkazerne in Ermelo werd op 15 juni 1945 het eerste vrijwilligersbataljon boven de rivieren opgericht. Bataljon 1-8 R.I., het Veluwe-bataljon ‘de Haantjes’ bestond uitsluitend uit leden van het Veluws gewest van de Binnenlandse Strijdkrachten. Velen van hen waren actief geweest in de illegaliteit.
Drie soldaten van 1-8 RI (Veluwebataljon) in hun kajuit (Nationaal Archief CC BY 1.0)
Al vanaf mei 1945 hadden de vrijwilligers zich gemeld bij de daarvoor bestemde bureaus. Door een groot gebrek aan materiaal trainden zij met Duitse wapens en in Duitse uniforms met kogelgaten. Allengs werden de omstandigheden beter. De OVW’ers kregen nieuwe uitrustingen van de Canadeze strijdmachten die nog in Nederland verbleven en er werden ook allerlei opleidingskampen opgericht, waaronder kamp Holterhoek in Eibergen. Hier werden de eerste officieren geschoold. Toen op 15 augustus 1945 Japan capituleerde was de expeditionaire macht nog niet voldoende getraind en zo kwam het dat aan de vrijwilligersbataljons werd gevraagd of zij naar Indië wilden. In oktober 1945 vertrok het Veluwe-bataljon naar Engeland en van daaruit naar Indië om ‘orde en vrede’ te brengen. ‘Na de ceremonie stelden we ons op voor een mars door de stad onder de tonen van het stedelijk muziekkorps. Overal werden ramen opengeschoven en keken de mensen ons na.’
Jan Bank, Katholieken en de Indonesische revolutie (Baarn 1983), 260. ; Pieter Brugman, Naar de oost: oorlogsvrijwilligers naar Nederlands Indië 1945-1948 (Kampen 2000), 22, 23, 27.
Het werd al gauw duidelijk dat de situatie in Indië niet zo was als gedacht. Wat begon als een operatie om koloniale orde te herstellen, veranderde in een dekolonisatieoorlog. De stroom oorlogsvrijwilligers droogde snel op. In de loop van 1946 werden dienstplichtigen opgeroepen. Om dienstplichtigen naar Indië te sturen zag kabinet Schermerhorn-Drees zich genoodzaakt de grondwet te wijzigen. Deze stelde namelijk dat dienstplichtigen niet zonder hun toestemming naar overzeese gebiedsdelen gezonden mochten worden. De wetswijziging haalde het recht tot weigeren uit de grondwet en verlengde de dienstplicht bovendien van elf maanden tot drie jaar. Deze wijzigingen waren echter pas rechtsgeldig in augustus 1947, toen de wetswijziging werd afgedrukt in het staatsblad. Tegen deze tijd waren er al bijna honderdduizend dienstplichtigen in Indië en was de eerste politionele actie al uitgevoerd.
Henny Zwart, Er waren er die niet gingen: vijftien eeuwen straf voor Indonesië-weigeraars (Amsterdam 1995), 83.
Dienstplichtigen kregen zes weken tropentraining. Vanuit alle uithoeken van het land kwamen dienstplichtigen in Gelderse kazernes terecht. Zes hiervan waren zogenaamde Boostkazernes, gebouwd in 1938-1939 vanwege de oorlogsdreiging en de verlenging van de dienstplicht. De Saksen-Weimarkazerne in Arnhem werd zelfs pas voltooid na de Duitse inval. Tijdens de bezettingsjaren werd de SS in de kazerne gelegerd. Het eerste Nederlandse gebruik van de kazerne was de opleiding van dienstplichtigen voor inzet in Nederlands-Indië. ‘De nu volgende tien dagen waren wellicht de allerberoerdste van de hele diensttijd, niet alleen omdat alles zo ongewoon was, maar ook omdat wij die eerste tien dagen als een stel gedetineerden binnen de kazerne werden gehouden.’ De opleiding beperkte zich echter niet tot de kazerne. Er werden oefeningen gehouden op het Infanterie Schietkamp te Harskamp en ook werden de militairen, de gevechtswagens en de moderne wapens door de stad en de provincie geparadeerd. Militairen waren in de kazerneplaatsen deel van het straatbeeld, maar ook daarbuiten liet het leger zich zien. ‘Blijkbaar was er tevoren grote bekendheid gegeven aan deze mars, want in dichte rijen stonden de bewoners langs de straat en zwaaiden de soldaten een hartelijk welkom toe. Zoals in Doesburg, zo ging het ook in Doetinchem, in Terborg, Varsseveld en Aalten.’
Zwart, Er waren er die niet gingen, 98. ; J.H. Kakebeen (red.) Van Arnhem tot de Poentjak: herinneringen aan het 412e Bataljon Garderegiment Prinses Irene, maart 1948-augustus 1950 (1951), 15, 25.
Na de opleiding volgde een inschepingsverlof van tien dagen, voorafgaand aan uitzending naar Indië. De eerste dienstplichtigen van de 7 December Divisie dienden zich op 17 september 1946 weer bij de kazerne te melden. Veertig procent van hen kwam echter niet opdagen. Bevelhebber luitenant-generaal H.J. Kruls richtte zich per radio tot het Nederlandse volk. ‘Men kan zich niet onttrekken aan het gaan naar Indië. Nog minder aan de straf die daarop volgt.’ De toespraak behaalde niet het gewenste resultaat en drie dagen erna braken bij een demonstratie van militairen in Amsterdam rellen uit waarbij een dode viel. De regering nam de ordeverstoring niet serieus, maar de CPN en EVC riepen een staking uit. Ook in Rotterdam en Zaandam werd gestaakt. Ondanks de protesten en de massale desertie ging de uitzending van de 7 December divisie door.
Dienstweigering kwam ook in Gelderland voor, zij het op kleine schaal. Er waren in totaal 43.098 Gelderse dienstplichtigen en zeventig dienstweigeraars, 0.2%. Veel dienstweigeraars doken onder. In Friesland werd een onderduikersorganisatie uit de Tweede Wereldoorlog zelfs nieuw leven ingeblazen. De meeste weigeraars werden echter gearresteerd of melden zich alsnog vrijwillig bij de kazernes. De eerste centrale opvang voor Indonesië-weigeraars was de Willem George Frederikkazerne in Harderwijk. ‘We zaten met vijftien man op een kamer waar we niet uit mochten. De Militaire Politie liep overal.’ In oktober 1946 kregen zij te horen dat ze de volgende dag naar Indonesië zouden vertrekken. Dit leidde tot een opstand in de kazerne, maar het mocht niet baten. De volgende dag werden de weigeraars in militaire vrachtwagens naar Rotterdam gebracht. ‘Ik ben de boot maar opgegaan. Ik zou er anders op zijn geslagen. Ik had geen keus, maar voelde me wel flink genomen.’ De kazerne in Harderwijk functioneerde niet lang als opvang. Toen bleek dat Indonesië-weigeraars een structureel probleem vormden werd gezocht naar een structurele oplossing. Die werd gevonden in de kazerne van Schoonhoven.
Kees Bals en Martin Gerritsen, De Indonesië-weigeraars, 3de editie (Amsterdam 1993), 18 - 19, 28, 30. ; Antoine Weijzen, De Indië-weigeraars: vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog (Utrecht 2015), 50, 153.
In krantenberichten en memoires wijst niets erop dat ook in Gelderland publieke demonstraties tegen de uitzending voorkwamen. Uit correspondentie tussen de commissaris van de Koningin en de burgermeesters en politie in augustus 1946 blijkt dat er wel rekening werd gehouden met ‘mogelijke ernstige ordeverstoringen in de komende maanden.’ Er werd aangespoord tot een krachtig beleid, zonder aarzeling of zwakheid, waardoor pogingen tot ordeverstoring en aantasting van het gezag in de kiem konden worden gesmoord. De maatregelen die werden genomen moesten echter ook niet de indruk wekken dat er sprake was van dwang.
‘Hierbij moet ernaar worden gestreefd dat politietoezicht op den weg van de kazerne naar het station een niet al te demonstratief karakter krijgt, waardoor als het ware zou worden onderstreept, dat de militairen tegen hun zin naar Indië worden gezonden en dat op verzet wordt gerekend.’ De uit te zenden troepen van de 7 December divisie in Gelderland waren gelegerd in Ede, Harderwijk, Arnhem, Nijmegen, Wezep, Oldebroek, Eibergen en Apeldoorn. Op de stations werd een uitgebreide politieafzetting ingesteld en met de Spoorwegen werd afgesproken het aantal stopplaatsen te minimaliseren. Op deze plaatsen zou bovendien politie aanwezig zijn, zo nodig militaire politie. De maatregelen waren zowel gericht op de militairen als op de bevolking, die pogingen zou kunnen doen om de militairen te bewegen tot deserteren. De achterdocht naar zowel de militairen als de bevolking laat zien dat er kennis was van de publieke opinie ten aanzien van de uitzending. Uit een landelijke enquête in juli 1946 was gebleken dat slechts 50% van de mannen het eens was met de uitzending, 41% was het oneens. Van de vrouwelijke respondenten was 36% het eens en 44% het oneens. De strenge maatregelen in Gelderland suggereren ook de mogelijkheid dat er meer publieke onrust in Gelderland was dan blijkt uit de kranten en memoires.Gelders Archief, toegangsnr. 2197 Secretarie Gemeente Arnhem, 1940-1949, inv.nr. 144, 'Maatregelen tot handhaving van de openbare orde i.v.m. uitzending van Nederlandse Troepen naar Indië'. ; Weijzen, De Indië-weigeraars, 71.
Het vertrek van broers, zoons en partners had een groot effect op de families, echtgenotes of verloofden die, soms voor de tweede keer in het decennium, in onzekerheid moesten afwachten. In kleine dorpsgemeenschappen betekende het vertrek van de jonge mannen dat het verenigingsleven tot stilstand kwam. Het steunen van ‘onze jongens overzee’ werd gezien als een plicht van het thuisfront. De organisaties en activiteiten die werden ontplooid om ‘onze jongens overzee’ moreel en materieel te ondersteunen, waren van even groot belang voor het thuisfront als voor de militairen.
De grootste welzijnsorganisatie was de Nationale Inspanning Welzijnsverzorging Indonesië (NIWIN). De NIWIN zamelde geld in voor de militairen door middel van voorstellingen, verkoop van vaantjes en speciale postzegels en zelfs luidsprekerwagens die door de dorpen reden en opriepen tot gulle gaven. Met de opbrengst stuurde de NIWIN de militairen in Indië goederen zoals tijdschriften, sigaretten, chocola, spellen en sportartikelen. Ook werden er kantinewagens beschikbaar gesteld. Deze wagens konden met de militairen in het veld voorzien van voedsel en droegen de naam van het dorp of de stad die voor de wagen had gezorgd. De NIWIN was een samenwerkingsverbond van onder meer het Katholiek Thuisfront, opgericht in 1946 en het Protestants Interkerkelijk Thuisfront, opgericht in 1947. Deze kerkelijke organisaties hadden comités per gemeente of parochie. De comités organiseerden op lokaal gebied activiteiten als pakkettenacties, collectes en begroetingsavonden voor gerepatrieerde militairen. Ook ondersteunden zij contact tussen het thuisfront en de militairen door brieven en ingesproken grammofoonplaten te versturen en door het uitgeven van contactbladen. Naast deze landelijke organisaties ontstonden er ook lokale initiatieven, zoals comité ‘Ver van huis, toch thuis’ in Heelsum. Naast pakketenacties en collectes organiseerde dit comité ook voorlichtingsavonden voor familie van militairen. Later kwamen hier ook gerepatrieerde militairen aan het woord om vragen te beantwoorden over onderwerpen als geestelijke verzorging, seksuele vraagstukken, communisten en ‘Javanen versus blanken’.
Kantinewagen Apeldoorn, waarvoor inzameling werd gehouden door NIWIN (Gelders Archief CC BY)
De lokale contactbladen die door het Thuisfront werden uitgegeven informeerden de Indiëgangers over het plaatselijke nieuws. ‘Contact’, het blad voor de Huissensche Indiëgangers, werd zelfs tweewekelijks opgestuurd naar Indië. Andere dergelijke bladen waren onder meer ‘Van Rimboe tot Rimboe’ in Haalderen, ‘De band’ in Dinxperlo, ‘Weurt vertelt wat’ en ‘De Rimboekruiser’ in Weurt en Beuningen en ‘De vliegende schijf’ in Millingen. Het comité ‘Ver van huis, toch thuis’ in Heelsum drukte ook een eigen contactblad. Vaak droegen de bladen een opbeurende of bemoedigende boodschap over van de plaatselijke overheid of van de kapelaan, in de trant van ‘hou je kranig!’. De toon van de krantjes was over het algemeen vrij optimistisch. Ook de ingezonden brieven van Indiëgangers gingen zelden over oorlogshandelingen. Zij drukten meestal alleen dankbaarheid uit voor de ontvangen presentjes of beschreven de Indische natuur. Hoe gecensureerd zij ook waren, de krantjes gaven blijk van de wens van het thuisfront om de Indiëgangers ondanks hun lange absentie lid te laten blijven van de lokale gemeenschap.
Het veelvoud aan initiatieven hiertoe leidde soms tot onenigheid. Zo drong de NIWIN in 1946 aan bij de gemeente Huissen tot het oprichten van een plaatselijk NIWIN-comité. De burgermeester van Huissen wees dit af omdat in de gemeente, die voor vijfennegentig procent uit katholieken bestond, sinds enkele weken twee parochiële afdelingen van het Katholiek Thuisfront waren opgericht. Naar zijn oordeel was er geen aanleiding om naast beide plaatselijke comités een derde ‘– met een nagenoeg gelijke doelstelling –’ in het leven te roepen. Ook in Heelsum dreigden er meermaals te veel kapiteins op het schip te zijn. Toen in 1948 een NIWIN-comité werd opgericht, werd dit niet verwelkomd door het comité ‘ver van huis, toch thuis’. Het standpunt van het comité was dat zij hun werk, al ruim een jaar lang door hen verricht, ‘niet zomaar uit handen wilden geven.’ Wel werden er pogingen gedaan tot samenwerking met het Katholiek- en Protestants Thuisfront. ‘Als ieder comité dit apart zou doen, zouden de kosten wel hoog worden om alle soldaten in de vreugde te laten delen.’ Toen in 1949 ook een Humanistisch Thuisfront werd opgericht, plaatste de voorzitter van het comité een mededeling in de Veluwepost: ‘“ver van huis, toch thuis” zorgt voor alle jongens uit dit dorp in Indië.’
Het steunen van de Indiëgangers werd door het Thuisfront en de NIWIN gebracht als een plicht van het thuisfront op dezelfde wijze als dienst een plicht was voor de militairen. Deze plicht vertaalde zich naar de plicht van de vrouw om trouw te blijven aan haar partner in Indië, hoe pril de relatie ook was. ‘Meisjes, ken jullie taak,’ schreef de hoofdredacteur van het Katholiek Thuisfront. Veel vrouwen zagen dit zelf ook als hun plicht, maar er was vaak ook sprake van sociale controle door familie, buren en schoonfamilie. Vrouwen mochten bijvoorbeeld niet meer deelnemen aan het uitgaansleven, niet spreken met andere jongens en nooit alleen over straat.
Gelders Archief (GA), toegangsnr. 3228, Comité “Ver van huis, toch thuis” te Heelsum, inv.nr. 1. ; Regionaal Archief Nijmegen (RAN), toegangsnr. 1287, Gemeente Huissen 1946-2000, inv.nr. 1399-1400, Contact. ; RAN, toegangsnr. 1287, Gemeente Huissen 1946-2000, inv.nr. 1033, Stukken betreffende het plaatselijk comité Nationale inspanning welzijnsverzorging Indië (voor militairen). ; GA, toegangsnr. 3228, Comité “Ver van huis, toch thuis” te Heelsum, inv.nr. 2 & 7.
Een soldaat is blij met het NIWIN pakket (3 november 1946, Nationaal Archief CC 0)
De eerste militairen repatrieerden in 1948. ‘In Haalderen word ik met de stille trom binnengehaald,’ schrijft oud-Indiëganger Cees Leenders. ‘Het is heel begrijpelijk. Ik ben een van de eerste dienstplichtigen uit de gemeente Bemmel, die uit Indië terugkeert. Het is in een periode waar terecht alle aandacht uitgaat naar hen, die daar vaak onder uiterst moeilijke omstandigheden, nog verblijven.’ Vanaf 1950 wachtte de terugkerende Indiëgangers in veel Gelderse dorpen een feestelijker onthaal. Zij werden ontvangen door de burgermeester en de fanfare. Er werd een speciale kerkdienst en een feestavond georganiseerd. ‘Ik heb de indruk dat alle Bemmelnaren zijn uitgelopen om te zien wat de tropen mij hebben gedaan, aangedaan,’ schrijft oud-Indiëganger Bertus Janssen. Het onthaal wordt door sommige militairen beschreven als onvergetelijk, anderen ervaarden gemengde gevoelens bij de feestelijkheid.
Het werk van het thuisfront bleef niet onopgemerkt in het ontvangst en de huldiging van de gedemobiliseerde militairen. In een toespraak van de burgermeester van Beuningen merkte hij op dat er ook buiten de familieband een grote belangstelling was voor het wel en wee van de soldaten en dat hierin de dorpsgemeenschap op zijn best naar voren trad. Hij noemt hierbij de activiteiten van het plaatselijk comité van het Katholiek Thuisfront en het contactblad ‘De Rimboekruiser.’ Ook in Huissen werd het thuisfront bedankt. De feestdag voor de Indiëgangers was evengoed een beloning voor de ouders, vrouw of verloofde of andere familiebetrekkingen, ‘want een beloning hebben ze zeker verdiend voor hun opofferingen.’ Niet in alle gevallen was de lokale overheid even toegeeflijk. In Ede weigerde de gemeente de ontvangst te financieren, waarna de organisatoren zich wendden tot scholen om te vragen of de ouders hun kinderen kleine hoeveelheden suiker, meel en andere benodigdheden wilden meegeven. Zo konden de militairen tenminste voorzien worden van cake bij hun thuiskomst.
Theo van Duren, Twee maal oorlog: ervaringen van de Indië-veteranen uit de gemeente Bemmel (Bemmel 2001), 90 en 183. ; RAN, toegangsnr. 741, Gemeente Beuningen 1768 – 1980, inv. nr. 1418, 'Officiële Ontvangst en huldiging van gedemobiliseerde militairen uit Nederlands Indië'. ; RAN, toegangsnr. 1287, Gemeente Huissen 1946 – 2000, inv.nr. 1384. 'Stukken Betreffende de ontvangst van teruggekeerde militairen uit Indië'. ; Meijer, ''Zo snel mogelijk gedumpt?'', 24.
NIWIM kerstpakketten (1949), Atsje/Wikipedia CC BY SA 4.0
De demobilisatie van zo’n 120.000 manschappen werd een nationaal vraagstuk. Prins Bernhard waarschuwde bij de installatie van de Nationale Demobilisatieraad dat de militairen geen anti-maatschappelijke klasse van ontevredenen mochten worden en wees er zelfs op dat de opkomst van Hitler mede te wijten was aan de steun van werkeloze ex-militairen. Uiteindelijk werd de demobilisatieprocedure nagenoeg een kopie van de Britse procedure na 1945. Bij de inscheping kregen de militairen een handleiding genaamd In een notedop, met daarin de uiteenzetting van de regelingen. In Nederland ontvingen zij distributiebonnen en geld voor de eerste onkosten. Eenmaal weer thuis kregen zij een premie van 10 gulden voor elke gediende maand en veertien dagen verlof voor elk jaar diensttijd. Na dit verlof diende de veteraan weer de oude te zijn. Dat hij in Indonesië aan grote psychische spanningen had blootgestaan werd wel erkend, maar dit betekende vooral, in de woorden van minister van Oorlog Fiévez, dat hij flinker was geworden, en ‘meer man’. De minister waarschuwde dat enige speciale behandeling verkeerd zou zijn. ‘Laten wij in ’s hemelsnaam gewoon doen.’ Goede hulp met het verwerken van trauma’s, met re-integreren in de burgermaatschappij of met het vinden van werk was er niet. De ervaringen van de veteranen met de re-integratie zijn divers, maar uit getuigenverhalen blijkt dat veel veteranen zich achteraf in de steek gelaten voelen.
Over de oorlog in Indië werd binnenshuis doorgaans weinig gepraat, maar de effecten ervan waren wel zichtbaar. Een Leuthse vrouw beschrijft het gedrag van haar man na terugkeer als volgt: ‘Hij was de eerste tijd hoteldebotel. Afstappen als er een bus aankomt, buitengewoon voorzichtig, altijd om zich heen kijken, de neiging om links te rijden, de fles water bij de WC om de kont te spoelen of niet meer binnen kunnen werken. En altijd wil hij een hap bami of nasi.’ Opvallend aan deze getuigenis is dat de Indische culturele gewoontes die de man in kwestie heeft overgenomen in één adem worden genoemd met gewoontes die een gevolg zijn van oorlogservaringen. Beiden zijn de echtgenote even vreemd. De vervreemding tussen de Indiëgangers en het thuisfront leidde ook wel tot relatiebreuken, maar lang niet altijd. De maatschappelijke verwachting van vrouwen om trouw te blijven, leefde voort na de terugkeer van de Indiëgangers. Dit leidde ook tot huwelijken tussen verloofden die hevig van elkaar waren vervreemd, tot taboes binnen huwelijken over in Indonesië verwekte kinderen en oorlogstrauma’s en tot situaties waarin de vrouw de rol van onbetaald verpleegster moest vervullen, soms haar leven lang. Deze gevolgen komen naar voren in enkele getuigenverhalen, maar omdat zij zich afspeelden achter gesloten deuren en er lang geen aandacht voor was, is de werkelijke omvang onbekend.
Materiële sporen van de gevolgen van de oorlog voor het thuisfront zijn er alleen in de vorm van gedenktekens. In Gelderland zijn vijfenvijftig monumenten opgericht voor plaatsgenoten die in Indië zijn gesneuveld. In sommige gevallen is dit een plaquette met een naam, in de meeste gevallen gaat het om meerdere namen. Soms zijn de namen bijgeschreven op het reeds bestaande oorlogsmonument, maar vaker gaat het om een apart Indië-monument. De initiatiefnemers zijn in de meeste gevallen Indië-veteranen of familie van de gesneuvelden. Het veelvoud aan deze lokale monumenten sluit aan bij de toewijding van de dorpsgemeenschappen aan ‘hun jongens in Indië’. In de nationale herinneringscultuur zijn de ervaringen van de Indiëgangers een uiterst politiek onderwerp, individueel en binnen het gezin bleven zij vaak verzwegen. De lokale monumenten, publicaties met getuigenverhalen en de herdenkingen vervullen daarom een belangrijke rol in de verwerking van dit oorlogsverleden, zowel voor de Indiëgangers als voor het thuisfront.
Kranslegging op de dam 1956 – 7 December Divisie (Nationaal Archief CC 0)
Zie ook de dataset van Laura de Jong op de website van WO2GLD.
Samenwerking - Laura de Jong was van juli 2020 t/m december 2020 in dienst als onderzoeker bij de Stichting WO2GLD.