Terwijl in het westen van de Nederlanden de handel opbloeit en de Gouden Eeuw langzamerhand gestalte krijgt, woedt in de Achterhoek begin zeventiende eeuw nog altijd de Tachtigjarige Oorlog. Het laatste Spaanse bolwerk in de Achterhoek is het stadje Groenlo (Grolle).
Het verhaal gaat verder onder de afbeelding
Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de leerstoel Gelderse geschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Deze longread is een verkorte versie van het artikel ‘Een ellendig bestaan’. Beeldvorming over de Tachtigjarige Oorlog in de Achterhoek dat eind 2019 in het jaarboek Gelre zal verschijnen.De Spaanse troepen gebruiken de stad als uitvalsbasis voor veldtochten in de regio en heffen van hieruit oorlogscontributies tot op de Veluwe en in Overijssel. Daar komt pas een einde aan wanneer stadhouder Frederik Hendrik van Oranje er in 1627 in slaagt Groenlo te heroveren. Daarmee worden de Spanjaarden voorgoed uit de omgeving verdreven en komt voor de Achterhoek eindelijk een einde aan ruim een halve eeuw geweld en acute oorlogsdreiging. In Groenlo maakt het Spaanse garnizoen plaats voor een Staats garnizoen. Net als elders in de Republiek wordt de uitoefening van de Rooms-katholieke godsdienst er verboden. Voor Frederik Hendrik is de verovering een succesvolle stap vooruit naar het veiligstellen van de oostgrens van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog werd de term ‘Achterhoek’ nog niet gebezigd voor het oostelijke gedeelte van het Kwartier van Zutphen. Toch is in dit onderzoek voor het gebruik van die term gekozen om aan te sluiten bij de literatuur uit de negentiende en twintigste eeuw die in dit onderzoek centraal staan.
In de Achterhoekse literatuur zijn de verovering van Groenlo en de gevolgen ervan tot in detail beschreven en sinds 2005 wordt de gebeurtenis elke twee jaar groots nagespeeld met behulp van honderden vrijwilligers. Maar in het klassieke geschiedverhaal over de Tachtigjarige Oorlog komt Groenlo nauwelijks aan de orde. Dat is het verhaal over het ontstaan van de Republiek, nationale en internationale politieke belangen, militaire ontwikkelingen en de opkomst van het calvinisme. In dit verhaal is er veel aandacht voor de steden en de culturele en economische opleving in west-Nederland. Namen die in het nationale geheugen gegrift zijn, zijn die van de Zeeuwse en Hollandse steden Brielle, Haarlem, Alkmaar, Leiden, Naarden en Gorinchem. Het is problematisch voor de Achterhoekse geschiedschrijvers van stads- en streekgeschiedenissen en de jaarboeken en tijdschriften van historische verenigingen dat dit verhaal als Nederlands gepresenteerd wordt, terwijl het in hun ogen onvoldoende recht doet aan de Achterhoekse ervaringen. Wat is dan het Achterhoekse verhaal over de Tachtigjarige Oorlog?J.E. van der Pluijm, Groenlo in de Tachtigjarige Oorlog, de Achterhoek als strijdtoneel 1567 – 1627 (Borken, 2009), 269-270 en 331-333; J.J. Poelhekke, ‘1609-1672’, in: P.J. Meij e.a. (red), Geschiedenis van Gelderland 1492-1795 (Zutphen, 1975) 133-210, aldaar 182-186; S. Groenveld, H.L.PH Leeuwenberg (e.a.), De Tachtigjarige Oorlog. Opstand en consolidatie in de Nederlanden (ca.1560-1650) (Zutphen, 2012) 251.
Legers wisselen elkaar af
De Tachtigjarige Oorlog was een complexe strijd tussen de Nederlanden en Spanje, een van de machtigste imperia van dat moment. Hoge graanprijzen, gebrek aan godsdienstvrijheid en de inperking van oude privileges door de centrale Spaanse overheid leidden in 1568 tot het begin van de opstand. Willem van Oranje ontpopte zich in dit tumult tot leider van het verzet. De Spaanse koning Filips II reageerde op de opstand door hertog Alva en andere militaire aanvoerders naar de Nederlanden te sturen om orde op zaken te stellen. In 1579 verenigden de opstandige gewesten zich in de Unie van Utrecht en in 1581 verklaarden de noordelijke steden en gewesten zich onafhankelijk. Ze stichtten de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waar voortaan het protestantisme de boventoon voerde. In 1648 sloten de Republiek en Spanje vrede in Münster, waarmee na tachtig jaar een einde kwam aan de oorlog.J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Amersfoort, 2012) 105-148; D. Verhoeven en M. Wingens (red.), Geschiedenis van Gelderland. De canon van het Gelders verleden (Zutphen, 2010), 53-56.
Vanaf 1572 werd het gewest Holland de spil van het verzet, maar na 1574 trok het Spaanse leger zich terug uit Holland en verplaatsten de oorlogshandelingen zich naar de waterlinies en de grote rivieren. De waterlopen in het zuiden van Gelderland vormden voor de Spaanse troepen een moeilijk te overwinnen hindernis. Zij probeerden deze te omzeilen door vanuit de Zuidelijke Nederlanden via Duitsland en de Achterhoek richting Holland en Utrecht te trekken. Bovendien gaf hun dit de kans om de Spaanse soldaten in Friesland en Groningen te ondersteunen en te bevoorraden. De Staatse troepen op hun beurt gebruikten de IJssel als verdedigingslinie en de Achterhoekse steden als vestingsteden. Aangezien geen van beide partijen de overhand had in het conflict, maakte dat de Achterhoek jarenlang tot een strijdtoneel.Van der Pluijm, Groenlo in de Tachtigjarige Oorlog, 21-22; L. Adriaenssen, Staatsvormend geweld. Overleven aan de frontlinies in de meierij van Den Bosch, 1572-1629 (proefschrift, Tilburg, 2007) 11.
Een globaal overzicht laat zien dat als gevolg hiervan in de Achterhoek veel troepenbewegingen en gevechtshandelingen plaatsvonden. In 1572 veroverde graaf Willem van den Bergh de Achterhoek in opdracht van zijn zwager Willem van Oranje. Vijf maanden later kreeg don Frederik, zoon van de hertog van Alva, het gebied terug in zijn macht, waarbij Zutphen grootschalig werd geplunderd en een groot aantal burgerwachten werd omgebracht. In de loop van de jaren zeventig werd Gelre, inclusief de Achterhoek weer Staats. In het begin van de jaren tachtig namen de Spanjaarden vanuit Groenlo de Achterhoek in. Tussen 1591 en 1598 rukte Maurits van Nassau vanuit Nijmegen en Zutphen op en verdreef hij de Spanjaarden uit de Achterhoek, waarbij Groenlo uiteindelijk vijf keer werd belegerd en het Overijsselse Oldenzaal zeven keer. Daarmee waren de oorlogshandelingen nog niet voorbij. In 1606 trok de Italiaanse veldheer Ambriogio Spionola door de Achterhoek en veroverde hij bij verrassing Groenlo voor de Spanjaarden. Pas in 1627, toen Frederik Hendrik van Nassau de stad heroverde, waren de Spanjaarden definitief uit de Achterhoek verdreven.F.A.H. van den Hombergh, ‘Brugman en de Bres I. Aanvullingen en correcties bij Zutphen rampspoed in 1572’, OUD-ZUTPHEN 8 (1989) 1, 1-12, alhier 9; Remi van Schaïk, ‘Zutphens geschiedenis: van de elfde tot het einde van de zestiende eeuw’, in: W. Th. M. Frijhoff (red.), Geschiedenis van Zutphen (Zutphen, 2003) 48-83, alhier 79; W. Th.M. Frijhoff, ‘Zutphens geschiedenis, 1591-1814’, in: W. Th. M. Frijhoff (red.), Geschiedenis van Zutphen (Zutphen, 2003) 84-132, alhier 84-89.
De Achterhoek als strijdtoneel
De Achterhoek was dus meer en langer dan west-Nederland een strijdtoneel. Te midden van dit strijdgewoel probeerden de inwoners te overleven. In deze periode waren er geen staande legers, beide partijen maakten gebruik van huurlingen. Zij kregen een karig soldij en het was gebruikelijk dat zij dat aanvulden door in overwonnen gebieden te roven. Goederen en vee werden meegenomen en huizen werden vernietigd. De Achterhoekse bevolking sloeg voor deze legers en het geweld op de vlucht waardoor het platteland ontvolkt raakte. Geschiedschrijver G. Prop schreef in 1958 in zijn historie van het stadje Lochem:
“Reeds in 1580 had de landdrost van de Graafschap aan het Hof te Arnhem gemeld, dat de dorpen Steenderen, Ruurlo, Hengelo, Zelhem en Humelo zo door troepen van beide zijden waren gekweld en uitgeplunderd, dat mens noch dier zich durfde vertonen en dat de inwoners met hun gezinnen en vee de wijk hadden genomen in de moerassen en daar een ellendig bestaan leidden en van honger haast omkwamen”.G. Prop, De historie van een kleine landstad <Lochem> (Lochem, 1958) 104-105.
Bovendien, vervolgde hij, was in datzelfde jaar Warnsveld totaal verlaten, woonden in Varsseveld in 1587 nog maar twee inwoners en kende Ruurlo in 1589 nog maar zes of zeven bewoners. Volgens Prop schreef de stadhouder van het scholtampt Zutphen al in 1583 dat de mensen er ‘erger dan Turken en heidenen’ leefden. Vluchtelingen trokken naar de stad, waardoor daar het inwonertal juist toenam en steden overbevolkt raakten. Na 1618 kwamen daar de Duitse vluchtelingen nog bij, die wegtrokken voor het geweld van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Deze overbevolkte steden, de vluchtelingenstroom en de rondtrekkende legers zorgden er ook voor dat infectieziektes, zoals de pest, sneller om zich heen grepen en enorme aantallen slachtoffers maakten.Prop, De historie van, 84-97 en 104-106; J.B. te Voortwis, Winterswijk onder het vergrootglas: micro-geschiedenis van dorp en platteland in de jaren 1500 tot 1750. 2 dln(Aalten, 2005-2007), I: 181-181, 189 en 330-334; G.B. Janssen, ‘Wie betaalt het gelag? De gevolgen van het oorlogvoeren tijdens de Tachtigjarige Oorlog’, in: T. Sodmann (red.), 1568-1648: zu den Auswirkungen des Achtzigjährigen Krieges auf die östlichen Niederlande und das Westmünsterland. Westmünsterland Quellen und Studien 10 (Vreden, 2002), 94; Frijhoff, ‘Zutphens geschiedenis, 1591-1814’, 94-97.
Vluchten was niet de enige optie voor de plattelandsbevolking. Uit de beginfase van de opstand zijn enkele voorbeelden bekend van boeren en burgers die in verzet kwamen. In 1579 veroverden Doesburgse en Zutphense inwoners Doetinchem op de Spaanse soldaten nog voordat de Staatse troepen gearriveerd waren. En in 1580 namen Achterhoekse boeren deel aan een brede boerenopstand in Drenthe, Overijssel en Gelderland om de Staatse bevelhebber Filips van Hohenlohe te verdrijven. Ze wisten Filips tijdelijk te verjagen, maar hij haalde versterking en sloeg de opstand neer. Het is onduidelijk in hoeverre de boeren in 1580 vrijwillig in opstand kwamen, omdat Gelderse boeren later beweerden gedwongen te zijn door de Spaanse troepen. Hoe dan ook waren de mogelijkheden voor grootschalige en georganiseerde verzetsacties beperkt, omdat de strijdende partijen op professionele wijze oorlog voerden, met goedbewapende beroepsmilitairen waartegen boeren weinig kans maakten.Griet Vermeesch, ‘Oorlog in de Achterhoek : boerengemeenschappen tijdens de beginfase van de Tachtigjarige Oorlog’, Jaarboek Achterhoek en Liemers 32 (2009) 58-61, alhier 59-60.
Een andere optie voor de boerenbevolking was het afkopen van roof, brandstichting en plundering door (brand)schattingen te betalen. Onderzoeker N.J. Tops heeft dit in 1987 uitvoerig beschreven. Tot 1580 gebeurde het betalen van deze brandschattingen arbitrair. Een militaire bevelhebber kon naar eigen goeddunken een geldsom eisen, zonder hier verantwoording over af te leggen aan een centraal gezag. Om die willekeur en te harde represailles te voorkomen voerde Spanje in de loop der tijd een controlesysteem in. De Spaanse Rekenkamer in Roermond hield toezicht op de inning van brandschattingen, die door lokale rentmeesters zetelend in Groenlo, Oldenzaal, Lingen en Rijnberk werden opgehaald. Op de Veluwe werd dit in systeem in 1585 ingevoerd, in het graafschap Zutphen en het ambt Bredevoort in 1589 en in Salland en Twente in 1596.N. J. Tops, ‘De heffing der Spaanse contributiën tot 1635 in het oosten van de Republiek of de “landbederfelijke” rol van Grol, Oldenzaal en Lingen’, in: Bijdragen en Mededeelingen 78 (1987) 34-64, alhier 34-39.
De Spaanse Rekenkamerlegde minutieus per ambt en kerspel vast hoeveel er betaald diende te worden. Door de jaren heen werd de hoogte van het bedrag bepaald door de bereidheid om te betalen, de mogelijkheid om strafmaatregelen op te leggen en de machtsbalans van de oorlog. Zo eiste de Spaanse bevelhebber van Groenlo in 1597 een extra heffing van tweeduizend ponden vanwege de dreiging van de legers van Maurits, terwijl Zelhem in 1598 een gereduceerde aanslag kreeg omdat het beleg van Doetinchem door Mendoza in datzelfde jaar als verzachtende omstandigheid gold. In de periode 1621-1630 brachten de contributies voor de Spaanse Rekenkamer gemiddeld 2092 gulden per maand op: 1600 gulden van het graafschap Zutphen, 68 gulden van de steden Doetinchem en Lochem, 250 gulden van het graafschap Bergh en 174 gulden van Borculo en Lichtenvoorde. Opvallend is dat ondanks dat de Spaanse troepen in deze periode waren terug gedrongen tot Groenlo en Oldenzaal de betalingen toch werden voortgezet. Bovendien was de Spaanse Rekenkamer niet de enige die een contributie vroeg. Ook de Staatse troepen eisten een geldbedrag en dan kon het zijn dat de Achterhoekers aan beide partijen tegelijkertijd betaalden.Tops, ‘De heffing der Spaanse contributiën’, 34-39 en 48-57.
De oorlogssituatie was niet voor iedereen even problematisch. De financiële bronnen van historicus J.B. te Voortwis, die een micro-geschiedenis over Winterswijk schreef, wezen uit dat herbergiers en bierbrouwers dankzij voorbijtrekkende of ingekwartierde soldaten winsten behaalden, geldschieters dankzij de hoge rentes goed de kost konden verdienen en dorpelingen na 1608/1609 weer genoeg vertrouwen hadden om huizen te kopen.Te Voortwis, Winterswijk onder het vergrootglas, I: 182-187. Toch benadrukte hij, net als Prop, vooral het lijden van de bevolking. Op basis van voorbeelden en bronmateriaal laten deze auteurs zien dat door de aanhoudende gevechten in de regio Achterhoekers continu te maken hadden met de dreiging van inkwartieringen, plunderingen, brandstichtingen, ontvolking van het platteland en oorlogscontributies. De Achterhoekers ondervonden de oorlog aan den lijve.
De opstand in de Nederlanden was echter niet het enige waar de Achterhoekers mee te maken kregen, want ook de internationale politiek vond hier zijn weerslag. In 1618, tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) brak namelijk de Dertigjarige Oorlog uit. Deze verwoestende strijd, waar religieuze, geopolitieke en lokale factoren aan ten grondslag lagen, werd grotendeels op Duits grondgebied uitgevochten. Te Voortwis beschreef hoe Winterswijkers te maken kregen met gevluchte Duitse burgers die gehuisvest en gevoed moesten worden. Intussen vreesden ze voor de komst van nog meer soldaten in hun dorp. Dat die angst niet ongegrond was, bleek in 1623 toen in Stadslohn, nog geen twintig kilometer verderop, een bloedige veldslag plaatsvond tussen de protestantse hertog van Brunswijk en de katholieke graaf van Tilly. Brunswijk verloor de veldslag en vluchtte met zijn leger de Achterhoek en Twente in.A. de Bakker, Josef Barnekamp (e.a.), 1568-1648: zu den Auswirkungen des Achtzigjährigen Krieges auf die östlichen Niederlande und das Westmünsterland. Westmünsterland Quellen und Studien 10 (Vreden, 2002)9-10; Bart Funnekotter, ‘De oorlog die van Europa een weerzinwekkend slachthuis maakte’, NRC <https://www.nrc.nl/nieuws/2018/06/27/een-strijd-van-allen-tegen-allen-a1608125> [geraadpleegd op 13-06-2019]; Te Voortwis, Winterswijk onder het vergrootglas, I: 189.
Religieuze verscheidenheid
Die langdurige strijd in de Achterhoek was ook van invloed op de religieuze ontwikkelingen in de regio. In de jaren 1560-1570 brachten vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden het Calvinisme naar het Duitse Rijnland.Zie voor een uitgebreide beschrijving over de opkomst van het protestantisme in Gelderland in de periode 1500-1650: W. Th. M. Frijhoff, ‘De protestantse Reformatie in de Nederkwartieren’, in: Johannes Stinner en Karl-Heins Tekath (red.) Gelre, Geldern, Gelderland. Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre (Utrecht, 2001) 323-335. Van daaruit kwam het naar Gelre en specifiek naar Roermond, Culemborg, Harderwijk en Elburg. In Arnhem, Nijmegen, Zutphen en op het platteland ontstond pas door de oorlogshandelingen van 1572 een klimaat waarin het protestantisme voet aan de grond kon krijgen. Door de wisselende oorlogssituatie waarbij dan weer de katholieke Spaanse, dan weer de protestantse Staatse troepen aan de macht waren, in combinatie met het komen en gaan van vluchtelingen, konden de religieuze verhoudingen in de Achterhoek in korte tijd veranderen. Dat blijkt wel uit de ontwikkelingen in Groenlo. Het stadje was protestants gedurende een korte bezetting door Jan van Nassau in 1579 en vervolgens in de periode 1597-1606 tijdens de bezetting door Maurits. In de tussenliggende periodes stond het onder Spaans, en daarmee katholiek bewind. Na de definitieve verovering door Frederik Hendrik in 1627 was het weer protestants.Frijhoff, ‘De protestantse Reformatie in de Nederkwartieren’, 325-330.
Door de wisselende dominantie in de strijd ontstond in de Achterhoek een pluriform geloofsbeeld. Waarschijnlijk waren weinig families eensgezind en kwamen aanhangers van beide religies in één familie voor. In de regionale literatuur over de Achterhoek komt deze pluriformiteit uitgebreid aan bod. Zo wees Te Voortwis in zijn boeken over Winterswijk op de dwarsverbanden tussen beide geloofsgemeenschappen. In de eerste helft van de zeventiende eeuw kwamen in Winterswijk veel gemengde huwelijken voor tussen katholieken en protestanten. De emoties tussen katholieken en protestanten laaiden alleen hoog op als een Münsterse priester in het geheim een mis kwam opdragen. De gemengde huwelijken kwamen niet alleen voort uit tolerantie. Binnen deze gemengde families volgden de zonen vaak hun vaders religie en de dochters hun moeders religie. En er waren genoeg katholieke garnizoensofficieren in Bredevoort die goede huwelijkskandidaten vormden.Te Voortwis, Winterswijk onder het vergrootglas, I: 359-365.
Ook de nabijheid van de naburige katholiek gebleven gebieden speelden een rol in de religieuze verhoudingen in de Achterhoek. Ondanks de vervanging van katholieke door protestantse machthebbers bleven plaatsen als Lichtenvoorde en Groenlo overwegend katholiek. Hunkatholieke inwoners woonden vlak over de grens in het hertogdom Kleef of het bisdom Münster de mis bij. En soms kregen ze bezoek van een Münsterse priester. Vanaf 1635 stichtten Franciscaner monniken vanuit het Duitse Bocholt missiekappellen langs de grens met Nederland. Van daaruit boden ze zielzorg aan de Achterhoekse bevolking. Daarnaast waren er in de Achterhoek verschillende katholiek gebleven adellijke families, zoals Van Baer in Doetinchem, Van Dorth in Medler, Van der Heyden in Baak en Van Raesfelt in Harreveld, die hun huiskapellen openstelden voor lokale geloofsgenoten. De keerzijde was, dat het protestantse wantrouwen tegenover katholieken langzamer verdween.In periodes waarin de protestanten aan de macht waren, vormden katholieken als potentiële partijgangers van de Spanjaarden een gevaar. De nabijheid van missiekappellen en de activiteiten van Münsterse priesters herinnerden de protestantse autoriteiten hier voortdurend aan.Frijhoff, ‘De protestantse Reformatie in de Nederkwartieren’, 323-335; Te Voortwis, Winterswijk onder het vergrootglas, I: 359-365.
Conclusie
De Achterhoek heeft dus wel degelijk een eigen verhaal over de Tachtigjarige Oorlog te vertellen. De Achterhoekse geschiedschrijvers bestempelen het nationale geschiedverhaal over de Tachtigjarige Oorlog als een onevenwichtig en eenzijdig verhaal met veel aandacht voor de steden en de culturele en economische opleving in west-Nederland. In hun ogen weerspiegelt dit verhaal te weinig de Achterhoekse ervaringen. In de eerste plaats waren voor de mensen in het westelijk deel van de Republiek de gevechten ver weg, terwijl de Achterhoekers er tientallen jaren middenin leefden, met alle rampzalige gevolgen van dien. De angst, de materiele schade en het voortdurende geweld worden in de regionale literatuur keer op keer in talloze voorbeelden benadrukt. Die voortdurende strijd had tevens gevolgen op het religieuze vlak, doordat de winnende partij bepaalde welke geloofsovertuiging de overhand had. Tot slot had de oorlog in de Achterhoek een internationaal aspect. Enerzijds bood de nabijheid van het bisdom Münster aan katholieken de mogelijkheid hun geloof te blijven uitoefenen, anderzijds leidde de Dertigjarige Oorlog die vlak over de grens woedde tot extra problemen voor de Achterhoekers.
Samenwerking - Deze longread is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de Radboud Universiteit (afd. Geschiedenis), Stadsmuseum Groenlo en Erfgoed Gelderland.