De bestorming van de Paterskerk

Paterskerk in Huissen

Interview met de heer A.G. de Koning, geboren te Huissen in 1932, van beroep bakker, over de bestorming van de paterskerk op 5 en 6 januari 1952.

“Zij vonden het allemaal te gek voor woorden dat wij een kerk open moesten breken om onze mis bij te wonen.”

’s Ochtends na de nacht- en nevelactie stond hij blakend van trots tussen de kerkgangers en niemand wist, wie het gedaan had. Dat was het mooiste. Hij hoorde de mensen praten, “Wie zou dat gedaan hebben? Knap!” Maar wie het gedaan had, dat moest geheim blijven. Er mochten niet te veel mensen van af weten. De Koning was erbij, samen met zijn broer. Zij zijn de enigen die nog in leven zijn van de knokploeg die - tegen het besluit van de hulpbisschop van Utrecht - op de avond van 5 januari 1952 de loodzware eiken kerkdeur van de paterskerk in Huissen uit de scharnieren hebben gelicht om een grote menigte kerkgangers toegang tot de kerk te verschaffen.   

Voorgeschiedenis

1951 vond in Utrecht de inwijding plaats van de kerk van de Heilige Dominicus. De kerk en de daarbij horende parochie waren door het aartsbisdom Utrecht toegewezen aan de orde der Dominicanen in ruil voor de sluiting van hun openbare kapel in Huissen. Het besluit werd

30 december 1951 bekend gemaakt en nog dezelfde dag werd een actiecomité in het leven geroepen. De heer de Koning raakte als een van de jongste deelnemers bij dit comité betrokken.  

De parochie versus de paters

“Toen wij op school zaten, ging je iedere morgen naar de kerk en toen zegt de onderwijzeres, dat was juffrouw H. “De Koning naar de kerk geweest?”. “Ja”. “Welke kerk?” “Paters”. Kruis. Dat gold niet. Ik vraag me nou nog af, wat de reden daarvan was. Wij ervaarden dat als jongs, ja … je had er maling aan eigenlijk. Mijn ouders die zeiden dan: “Hoe kunnen ze dat nou doen?” ’t Is ‘dezelfde God’ bij wijze van spreken, als ’t erop aankomt. Ik vond dat ook heel gek en dat vond heel Huissen gek, weet je wel. Die lieten dat niet op zich zitten.”

“Biechten en communie, alles gebeurde daar in de paterskerk. Maar de paterskerk was alleen een opleidingscentrum, dus zegt die kardinaal: “Het is een opleidingscentrum, daar hebben de mensen in de kerk niets te zoeken”. Die hebben een eigen parochie, Maria Ten Hemelopneming, en daarom werd de kerk als het ware gesloten. Maar dat namen ze hier niet, toen kregen ze hier trammelant.”

Huissen en zijn paters 

“De paters waren verknocht aan Huissen. Die kwamen hier op visite. Bij ons in de Bloemstraat. Ik woonde in de Bloemstraat. Wij gingen altijd naar het klooster, mijn vader en moeder en noem maar op. ’t Klooster was voor ons korter bij, je loopt er naar toe. ’t Was meer een seminarie, ze werden daar opgeleid en ook het Albertinum in Nijmegen stond ermee in verband. We leverden tweehonderd broden per week, daar. Want toen ze nog novicen waren, nou toen gingen ze wandelen, waren ze zeker met zestig novicen, met kale hoofden zo … enne die kwamen bij ons door de straat en die kwamen in de oorlog op visite. Dus die paters waren helemaal ingeleefd met Huissen en wij met de paters. ’t Is zo gegroeid. Zo kan ik het ’t beste uitdrukken.”

“Iedereen ging naar de paterskerk. Iedereen ging biechten. Mijn moeder ging naar de vespers, ’s nachts, ‘s zondagsmiddags. De paters kwamen bij ons, nou bij mijn oom in huis, een oudere man was dat, die kreeg communie elke keer. Mijn broer ging ook altijd. Mijn oudere broers ook. Ze vertelden, daar was altijd ’s zondagsmorgens om zes uur een mis. En mijn vader en ik … ik deed graag vissen, maar dan moest ik eerst naar de kerk. Dat kwam ook van onszelf uit, hoor. Mijn vader die zei, je moet naar de kerk vanuit jezelf. Om zes uur ’s ochtends. En dan was de kerk uit en dan kon je gaan vissen. Ik heb zelf gezongen daar, met een pater op z’n viool. De pater speelde op de viool en ik zong. Toen kon ik heel goed zingen en ik had een mooie stem. Zulke dingen gebeurden, wij waren er helemaal mee vergroeid.”

“Mijn broer en ik, wij gingen ’s avonds nog naar oktoberlof. Er was elke avond lof. Dan nam mijn broer mij mee, en dan gingen wij heen. ‘Comleten’, noemden ze dat. Dan gingen de paters het zingen, en dan op het laatst dan trokken ze allemaal rond het altaar en dan gingen ze zitten en dan was het afgelopen. Daar bleven wij gewoon op wachten, omdat dat het zoo mooi was. Zulke dingen, dus ik ben ermee opgegroeid. En mijn moeder, die ging … dat noemden ze de derde orde. Die ging elke zondagmiddag nog naar de vespers. Er werd gesproken en er werd gezongen en dergelijke. ‘t Duurde ook niet zo lang, een half uur, drie kwartier. Mijn moeder wou naar de paters en die ging daar naartoe. En elke zondag een stuk of vier missen en collectes. Daar werden veel missen gelezen van mensen. Daar waren zelfs mensen van Huissen, tuinders of grote boeren, die maakte een heel kapitaal over naar de paters en daar werden de missen voor gelezen.”  

“Die paters, die waren, die bleven altijd op één plaats haast. Oudere paters. Dat was eigenlijk de orde van de predikheren. Ze waren predikheren, zo noemden ze ze. De ‘Orde van de Predikheren’ is het eigenlijk, de OP. Ze gingen overal preken. Preken voor kerken … de vastenpreken dan. Ze gingen ook gewoon in kerken. Als er vastenpreken waren, dan gingen ze in Amsterdam of Utrecht preken houden. Werden ze gevraagd daarvoor. Of voor de radio is ook wel ’s gebeurd, daar had je die vastenpreken ook. Dat deden ze eigenlijk financieel. Maar wij zijn als kleine jongens helemaal opgegroeid daarmee. De vastenpreken, nou dat ging ‘daarrop’, daar waren de mensen gewoon bang, hoor. Bang voor die preek! Ons geloof was zo diep geworteld dat de mensen zeiden: “Jongens we moeten er anders voor leven, dat kan zo niet”. De kerk zat toen hartstikke vol. Nou heb je aan een heel klein kerkje genoeg.”

“We gingen ook bij de paters biechten, zelfs toen de deur op slot zat. Toen kwamen we bij de paters omdat wij brood leverden daar. We gingen met mijn baas daar brood brengen en dan zeggen we: “Kunnen we even biechten?” Toen zat je bij een pater op z’n kamer en dan had die zo’n klein dingetje tussen staan en dan …, nou kijk ik er heel anders tegenaan, maar dat deden wij ook. Afijn, wat je gedaan had, zei je niet, ha ha. Mijn baas die ging - misschien is dat mooi als anekdote om te vertellen - bij pater M., dat was de synicus… Synicus dat betekent de voedselvoorziener in het klooster, die moest zorgen dat er voedsel was. Maar toen in die oorlog, toen kreeg je alles op bonnen, op toewijzingen. Je mocht zo veel bonnen plakken, daar kreeg je een zak meel van. Dat heette toewijzing. Toen ging die biechten… want mijn baas had twintig mud tarwe aangekocht, zwart zonder toewijzing. Toen heeft die tegen pater M. gezegd: “Ik heb twintig zakken tarwe gekocht en dat is niet goed”.  Toen heeft de synicus gezegd: “Geef me die twintig mee!.”

“Ik heb ook vroeger toneel gespeeld, he. En dat werd ook door de paters geregisseerd. Dat deed pater F.. Daar was ‘Huissens Parade’ en dat had die helemaal geregisseerd. Het ging eigenlijk over … Ik was Huissenaar en er was een Huissenaar uit Amsterdam, die woonde in Amsterdam, dat was ook een Huissenaar die kwam na zoveel jaren ’s kijken hoe ’t in Huissen was. En daar ging dat hele stuk over. Alles kwam daarin voor, de oorlog enne … de tram, de trein, alles …”

“De paters hadden hier een groot bezit, hoor, die bezaten een hoop grond. Heel veel grond. Huizen ook. Een hoop land. Landgrond zou ik maar zeggen, wat inmiddels allemaal verkocht is aan de staat of aan de gemeente. Dat is allemaal minder geworden. De huizen … dat is allemaal onteigend of verkocht of noem maar op. De paters hebben, volgens mij, nu gewoon nog de tuin en het hele bezit en de gracht die loopt eromheen. Dat is in die tijd helemaal veranderd eigenlijk. Alles is minder geworden eigenlijk. Ik geloof dat er nog … paters, echte paters … misschien een stuk of vier zijn. Misschien hoor, ik weet het niet, verders een paar broeders en zo. Ik vond altijd prachtig. Er was een mooie tuin om het klooster. Toen wij vijfentwintig jaar getrouwd waren, hebben we daar foto’s gemaakt, allemaal in de tuin. We hebben daar prachtige foto’s gemaakt, van bruidjes en zo. Die tuin ziet er nog altijd picobello uit. De laatste tijd misschien wat minder. Vroeger was daar ook de Umdracht in, trokken ze rond met de kelk. In Huissen is dat nog, maar bij de paters is ’t niet meer.”

“Ik weet niet precies, wanneer dat gebeurd is, toen zijn ze toch overeengekomen dat de Wereldkirche, die daar nou is, dat die weg moest en toen werden het helemaal Dominicanen. De pastoor en de kapelaans werden verplaatst en toen werd dit ‘Dominicaanse Republiek’, zeg maar. Toen later werden die de baas als het ware, dus toen ging de kerk gewoon weer open en nou is die nog open. Nou is het weer gewoon de pastoor en de kapelaans. Of kapelaans heb je niet meer, want ze hebben nou mensen tekort. Het is nou weer gewoon zoals het vroeger was, zo zou ik maar zeggen. ’t Is nou een ‘dac-huus’, zeggen ze. Wat meer cultureel, er wordt nu ook een concours muziek gehouden, concerten gegeven. Er wordt, hoe noemen ze dat, retraite gegeven. Laatst was ik in Huissen in de polder, er zaten er een hoop mensen te schilderen. Ik zeg:  “Euh, euh, euh”. “Ja, we zijn een week op het ‘dac-huus’”. Daar kunnen ze overnachten. En er wordt ook mis gedaan. Daar gaan nog elke zondag een hoop naar de kerk. Ze hebben wel de banken er allemaal uitgebroken. Er staan nu allemaal stoelen.”

De kerkdeur wordt eruit getild

“’t Broeide hier al weken, maanden broeide het al. En wij zeiden: “Jan met de pet moet de kerk openbreken”. Het ging allemaal onderling, in hoekjes en kroegjes werd dat besproken, hoe of wat en jongens die sleepten met bijlen. Dat waren allemaal jongens van de gestampte pot. Er waren een paar die waren nergens bang voor. Mijn baas, die zat in die organisatie. Hij was een grote initiatiefnemer. Bakker G. Hij was voorzitter van de middenstandsvereniging. Hij zegt toen tegen me: “Zou je ideeën hebben om mee te doen?” Ik zeg: “Nou, ik ben overal voor in. Ja, ben je twintig, eenentwintig jaar, dan ben je overal voor in”. Toen zegt die: “Zo en zo gaat het gebeuren, maar mondje dicht, maar houd aankomende zaterdag vrij”. Ik moest zaterdags bij hem werken. s’ Morgens was ’t brood bakken en ’s middags banket. ‘s Zaterdagsmiddags had je het brood klaar en dan had je banket, dat ging er dan weer in en dan was ik ’s avonds pas om een uur of zeven klaar. Wij gingen altijd naar de bioscoop ’s avonds om acht uur. Toen zeg die tegen mijn: “Houdt die zaterdagavond vrij, ga niet in de bioscoop. Toen wist ik nog niet zeker wat er zou gaan gebeuren.”

“De kerk werd opengebroken op zaterdagavond om twaalf uur. Maar de paters hadden er lucht van gekregen. Dus die gingen naar de gemeente en burgermeester Terwindt heeft toen besloten dat er een politie-escorte moest komen. De paters waren er echt wel van op de hoogte. Ze vonden het ontzettend prima eigenlijk. Toen lieten ze dus uit Arnhem zo rond twaalf uur hier een regiment politiemannen arriveren. Het stond in alle kranten, in de Times, in Life. Amerikaanse journalisten. Het zat hier vol. Dus wij wisten dat er politie aanwezig zou zijn, daarom zeiden wij tegen elkaar of wij niet eerder konden. We hadden helemaal uitgerekend, hoe lang het duurde … we lagen allemaal in de omgeving. Toen zeggen ze: “We gaan om elf uur!” Wij gingen met z’n allen daar naartoe. De kerk werd helemaal omsingeld en een ruit doorgegooid, dat mensen van ons binnen de kerk konden, dat niks gestolen kon worden. En de journalisten lagen nog op bed. Maar ze dachten allemaal dat ’t om twaalf uur zou gaan gebeuren. Daar waren hier, nou misschien wel honderd journalisten, nou honderd is overdreven, uit België, uit Duitsland, zelfs Amerika. Die hebben dat allemaal gemist. Eén Huissense fotograaf, Henny Derksen, journalist bij de Gelderlander, die had het in de gaten. En die hebt foto’s gemaakt.”  

“Als de deur eruit ligt, daar zijn altijd mensen die daar misbruik van maken. Er stonden toen  kunstschatten in het klooster. Dat was heel erg, toen was de kerk nog veel mooier als nou. Toen was er het altaar daarin en veel goud en noem maar op. Een houten Jezus, en kandelaren, daar waren ze bang voor dat misschien wat gejat zou worden. Dan kreeg je de krantenberichten natuurlijk, ‘Ja, ze hebben hem opengebroken maar het is een grote puinhoop geworden’, maar er is niets gebeurd.  Dus daar was voor gezorgd. Er waren dus al mensen van ons binnen en wij nog buiten. Wij waren de knokploeg, met ‘n, ik geloof, met een man of zes, zeven en onder in de tuin lagen een paar min of meer te waken. Dat er geen mensen kwamen die er niets mee te maken hadden, die hoorden er niet. ’t Gebeurde allemaal georganiseerd.”

“De deur was zo dik. Eikenhout. Zo’n deur krijg je daar nooit meer bij. De oude deur, de oude scharnieren, dus hij moet geschroefd worden, zulke lange scharnieren. Zulke schroeven, krijg je nooit los. Dus ze zeggen: “Dat duurt te lang. We halen hem eruit”. Daar hebben ze de deur helemaal eruit gewrongen. De hele natuurstenen eigenlijk, je kunt het nu nog zien als je voor de kerk staat, de deur werd er dus helemaal uitgewrikt met gevolg van grote beschadigingen aan die scharnieren, die deuren, die baksteen zo daaruit. Dus da was kapot. De deur was tuurlijk loodzwaar, moest je met een man of tien … hebben ze in het boerenkoolveld gegooid… Eerst zeiden ze, “We gooien hem in de vijver”, toen zeg ik, “Nee, doe maar niet”, ik had ook vissen, ik zeg: “De vissen zijn allemaal dood, als je de deur daarin ploft”. Da was een mooie vijver met goudvissen. De tuin was gewoon prachtig. Pater M., die liep buiten. Die hebt ’t gewoon als het ware meegemaakt. Die paters waren allemaal op de hoogte, op z’n heetst, die vonden dat prachtig.”

“Toen hebben wij als het ware, niet ik, maar andere mensen hebben de wacht genomen en gewaakt met de deur en wij mochten gelijk verdwijnen. Naar huis. Maar, we moesten ons om gaan kleden en dan moesten wij thuis komen. Maar er waren duizenden mensen, op de radio was het dat de kerk opengebroken was, en van heinde en verre kwamen ze en wij moesten tussen die mensen staan en horen wat ze zeiden. “Het is toch wat, de kerkdeur eruit!” en zo. Zij waren het er allemaal mee eens. De andere dag werd er al gepraat over het herstel. De deur moet zo snel mogelijk weer erin. ’t Was een aannemer, ik weet niet meer precies, ik denk De K., is zelfs nog familie van mijn, ik denk dat die, die deed al 't werk voor die kerk, voor dat klooster … dat die, dat die dat aan elkaar heeft gemaakt. Dat weet ik niet zeker. Kees B. en Jan van O., die hadden zo’n beetje de leiding hoe het zou gaan gebeuren.

De volgende dag, toen was ‘t allemaal rustig. Die kerk was dus open! Toen werd er door de burgermeester een politieman bij de deur gezet. Toen kwam al dat volk die kant op en stroomde de kerk in. Het kon er lang niet allemaal in.”

“En ’s morgens vlak voor de mis, er mocht niet gepreekt worden, er mocht alleen mis zijn door de paters zelf, toen is er één van ons, en dat was L. T., dat was eigenlijk J. van O., die ging op de preekstoel staan en die zegt: “De kerk is beschadigd. De collecte wordt besteed aan het herstel van de kerk, van de deuren”. Daar kon je de paters niet mee opscheppen, natuurlijk. En er werd zoveel geld opgehaald, dat ze daar twee keer genoeg aan hadden. Dus die deur hebben wij zelf hersteld. Enne die ochtend, daar zaten oudere mensen, die werden gehaald en werden mooi op de eerste rij gezet, in een rolstoel of, noem maar op… die konden de mis helemaal volgen. Dat was gewoon een happening. Zo druk.”

De paterskerk in de oorlog

“Toen met de oorlog, toen kregen ze bericht dat de Duitsers, dat het klooster werd opgeblazen en toen hebben we het helemaal leeg gedragen. Ik als klein jochie, ik was een jaar of acht en ik heb meegeholpen met mijn broers en mijn zussen, noem maar op alles naar buiten en toen bleek dat ’t niet nodig was … hebben ze alleen het torentje afgeblazen. 

En met de oorlog zijn heel veel mensen, gewonden, daarheen gebracht. Ja, het heeft een grote rol gespeeld dat klooster, in de oorlog ook. Huissen is erg gebombardeerd. Dit plaatsje was het ergste. Dit was het plaatsje dat het ernstigst geleden had van de hele Betuwe. De kerk daar is helemaal afgebrand door een brandbom. We weten nóg niet, wie het gedaan heeft. Of het Engelse vliegtuigen of Duitse vliegtuigen waren, maakt niet uit … maar, al die gewonden kwamen in die paterskerk toen Huissen het bombardement kreeg, inne ’45, ja, ’44 was ’t, geloof ik, toen werden al die gewonden, toen zijn hier zo’n beetje honderd doden gevallen, en de gewonden zijn daar altijd bij het klooster terecht gekomen. Er zijn zelfs een paar kinderen geboren, daar. Die pastoor daar van onze kerk, van de Maria Ten Hemelopneming, die vond ’t helemaal niet goed dat wij allemaal naar de kloosterkerk gingen … en hij werd zwaar gewond en hij is in het klooster gestorven. Zij hebben hem toen overgebracht naar het klooster en hij is daar gestorven. Dus, kun je zien, hoe het gaat. Toen zeiden ze in Huissen allemaal, “Heb je gezien, er is maar één God”, zo werd er toen gepraat. Nou natuurlijk niet, maar eeh … toen wel. Dus de pastoor die eigenlijk zit te tellen op paasdagen hoeveel mensen dat er eigenlijk naar het klooster gingen, is in het klooster zelf gestorven.”

“Ik ben er toen zelf niet geweest. Daar was ik te jong voor ergens. Daar stond een groot rood kruis op het dak, op geschilderd, heel groot, gigantisch … uit de vliegtuigen konden ze ’t zien bij wijze van spreken en dat is te zien, daar voelen z’n eigen veilig … Er zijn een hele hoop mensen verpleegd, ook ouderen en daarvandaan werden ze weggevoerd. Wij moesten evacueren. We moesten hier allemaal weg. Dus die mensen moesten ook allemaal worden geëvacueerd. Wij zijn als een van de laatsten weggegaan. Ja. En toen was ’t klooster zowat leeg, want die oudere mensen, die zieken, die moesten allemaal vervoerd worden en er was weinig vervoer. Vervoer was er praktisch niet. Auto’s waren gevorderd …., paarden … was ook niet. Vaak met bakfietsen en kruiwagens en noem maar op. Toen in die tijd.

Ja, je moest weg. Je moest evacueren. En toen waren het vaak de paters nog die je tegenkwam. Hier is geweldig gevochten. Hier zijn er ook een hoop omgekomen. Burgers ook. Hier zaten een hoop mensen uit Arnhem-Zuid, want die vluchtten allemaal van Arnhem naar Huissen. Van Nijmegen zaten er een hoop. En toen kreeg Huissen dat zware bombardement … ik weet niet zeker, maar ik geloof dat we 150 doden hadden. En dat heb ik wel gezien … toen liep je nog wel eens rond, toen zag je het gevaar niet … dat er mensen langs de weg lagen.”

“De paters moesten ook weg. Alles moest weg. Daar was niemand in Huissen. Huissen was nog frontstad. Je weet wel de Slag om Arnhem en al die dingen meer. Daar vielen hier granaten en bommen bij het leven achter mekaar. Dus de mensen, wij leefden allemaal onder de grond in schuilkelders, allemaal onder de grond. Met kinderen enne bij ons twee baby’s lagen daar in de schuilkelder. Dag en nacht gewoon onder de grond. Eten koken dorst je haast niet. Ons huis, we kwamen terug van de evacuatie, was half weg, alleen de schuur die stond er nog en daar konden wij in wonen. Wij hebben in de schuur gewoond, daar hadden wij geluk mee, dat de schuur er nog was en daar had je het weer, daar kwamen de paters op bezoek. Die kwamen kijken, hoe het ging en wat de mensen beleefden. De kapelaans natuurlijk ook, maar de paters ook. Dat vond mijn moeder geweldig. Oooh.

Er was ook een bombardement op het Looveer. Op de Rijn, daar ligt een pont, het Loo.  Er kwam een bombardement en de schuilkelder kreeg een voltreffer. En die voltreffer waren Engelse vliegtuigen en die mensen waren allemaal dood. Maar d’r was een pater, pater E., en die familie van hem die is zowat allemaal omgekomen in die schuilkelder, maar die kon d’r niet in. Die stond bij de uitgang. En die ene pater is gespaard gebleven. En die kwam bij ons toen de communie brengen. Allemaal stukjes, weet je wel. Dus die ene pater bleef over, terwijl zijn hele familie daar onder de grond lag. Bij het Looveer. Daar staat ook een gedenkteken. Zo’n plaat. Staat er nog niet zo lang, daar staan allemaal namen op. 

Ja, daar is hier heel veel meegemaakt. Wij hadden er nog sensatie van, maar mijn ouders moesten alles in de steek laten. We moesten evacueren. Je had niks meer. Niks.”

 

 


Rechten

Catrien Siefken, Erfgoed Gelderland, CC-BY-SA

  • Geloven in Gelderland

Relevante links

Verwante collectiestukken

Ga naar CollectieGelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl