In 1452 werd in Putten de Onze Lieve Vrouwe Kapellerie gesticht. Reeds in de tijd voor de Reformatie kende de katholieke kerk een soort van armenzorg.
Destijds bestond kerkelijke armenzorg vooral in de vorm van de zogenaamde 'Heilige Geesttafels'. Dit waren fondsen die werden bestuurd door de Heilige Geestmeesters met de bedoeling een vorm van parochiële sociale zorg te bieden aan de minder bedeelde parochianen. Deze fondsen bestonden voornamelijk uit aan de kerk geschonken bezittingen, meestal landerijen of huizen, waarvan de opbrengsten door de Heilige Geestmeesters werden gebruikt om de behoeftigen te ondersteunen.
De Onze Lieve Vrouwe Kapellerie werd gesticht door de Puttense vice-pastor Johan Overcamp , met Arent van Arler en Bessel Willemsz als kerkmeesters. Ook werd op negen februari 1510 door Katharina van Scherpenzeel de vicarie bij het altaar van het Heilig Kruis te Putten gesticht, ondersteund met een akte waarbij Johan van Arler tweederde deel van de opbrengsten van deze vicarie voor drie jaren aan de armen van Putten schonk.
Na de Reformatie zijn met het kerkgebouw ook deze fondsen door de gereformeerden overgenomen. Om voor een uitkering in aanmerking te komen moest men wel als lid van de gereformeerde kerk te boek staan. Dit had ermee te maken dat er nu meerdere geloofsrichtingen binnen het christendom waren, waarvan elk armenzorg op een eigen manier ging organiseren en vaak uitsluitend voor de eigen achterban.
In latere tijden namen provinciale en stedelijke besturen de armenzorg steeds meer over en begon de macht van de kerk af te nemen. Armenzorg werd meer en meer door de overheid geregeld, wat vooral in de achttiende eeuw een vlucht nam.
Dit verhaal is onderdeel van de canon van Putten. Het volgende venster is hier te vinden.