Ontginningen

Wildernis wordt landbouwgebied

In 1848 kocht de Utrechtse advocaat mr. J.H. Schober tachtig hectare heide op de Veluwe, bij Putten. Daar wilde hij een land- en bosbouwbedrijf opbouwen. Zo zou hij laten zien dat de wildernissen voor eigen deur, de heidevelden die het grootste deel van de Veluwe bedekten en die zo weinig opbrachten, konden uitgroeien tot bloeiende lusthoven.

Zijn onderneming noemde hij Schovenhorst. Hij liet het gebied door lokale arbeiders ontginnen en had succes. De grove den en de Douglas bleken het goed te doen. Schober stond niet alleen in zijn streven om via kennisuitwisseling, experiment en organisatie te komen tot verbetering van land- en bosbouw. Er waren diverse organisaties en heren die zich bezighielden met landbouwverbetering, zoals de Geldersche Maatschappij van Landbouw, W.C.H. Staring en dominee O.G. Heldring. Pas in de jaren 1880-1890 bereikten veel van de vernieuwingen waarvoor zij hadden gepleit de boerenstand, door praktische voorlichting, gedegen onderwijs en materiële belangenbehartiging.

Verder lezen:

Hijink, Martin J. De heilzame bedoelingen van Koning Willem I. De bestrijding van de stuifzanden op de Veluwe na 1800: over de verordeningen, het toezicht op en de uitvoering van de maatregelen.  (Gemeentearchief Ede, 2009). Historische Berichten, nr. 3. 62 blz. ISBN 9789079623051.