Particulier initiatief lag ten grondslag aan de kamermuziekverenigingen, maar in tegenstelling tot de volksconcertverenigingen bleven deze verenigingen wel binnen het particulier domein. Hun doel was om voor de leden kamermuziekconcerten te organiseren van hoge kwaliteit tegen een aantrekkelijke prijs.
Voor de oorlog had Arnhem zelfs drie van dit soort verenigingen. De voornaamste was wel de Arnhemsche Vereniging voor Kamermuziek-Uitvoeringen. In 1946 werd besloten een nieuwe start te maken en werd de Arnhemse Vereniging voor Kamermuziek opgericht. Deze vereniging maakte meteen een enorme bloei door; ze had in de jaren vijftig zelfs 1.200 leden en was daarmee een van de grootste kamermuziekverenigingen van het land.
In Nijmegen was vanaf 1917 een kamermuziekvereniging actief, die evenals de Arnhemse zustervereniging na de oorlog een doorstart maakte. En in Wageningen was in de jaren twintig de Vereniging voor Kamermuziek Wageningen opgericht.
Voor deze verenigingen traden vele wereldberoemde kamermuziekensembles op, waarbij dikwijls een warme band ontstond tussen de optredende musici, het publiek en het bestuur, vooral wanneer de musici vanwege het grote succes opnieuw werden gevraagd.
Het Hongaarsch Quartet dat ook het eerste concert van deze vereniging in 1946 opluisterde, schreef op 2 januari 1950 in uitstekend Nederlands in het gastenboek: 'Met groote weemoed nemen we afscheid van onze trouwe A.V.V.K. waar we vanaf zijn oprichting met zoveel vreugde hebben gemusiceerd en waar we zoo velen vrienden gevonden hebben.' Dit afscheid was maar voor korte tijd want het wereldberoemde strijkkwartet zou uiteindelijk maar liefst twintig keer voor de Arnhemse Vereniging voor Kamermuziek optreden!
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven). In de pdf bij dit verhaal vindt u de volledige tekst.
Peter Berns