Omstreeks het jaar 1000 ontstonden op de zandgronden van oostelijk Nederland door de toenemende bevolking en de primitieve landbouwmethoden grote problemen, die zich onder andere uitten in het ontstaan van grote zandverstuivingen en heidevlakten. Die vormden een bedreiging voor de beschikbare landbouwgronden. Dat deed zich ook op de Veluwe voor. Daarom zijn boeren op veel plaatsen overgegaan op een vorm van reglementering van het gebruik van de heidevelden en bossen.
Omstreeks 1600 krijgt de bouw van molens aan de Veluwse beken een nieuwe impuls en worden zij voor een nieuw productieproces ingeschakeld, de papiermakerij. De waterkracht wordt gebruikt om lompen te vermalen tot een brij die met water wordt aangelengd en zo de grondstof vormt voor papier. Verschillende nieuwe molens worden gebouwd. Om de bouw van nog meer molens mogelijk te maken, worden de van oorsprong natuurlijke beeklopen vergraven. Ook wordt de capaciteit van de beken vergroot door het graven van nieuwe, kunstmatige bronnen, de zogenaamde sprengen. Vanaf de 17e eeuw kunnen er op deze manier aan de Rozendaalse en Beekhuizer beek in totaal zeven papiermolens worden gebouwd. In de periode tot omstreeks 1800 zijn er elders in de gemeente, soms tijdelijk, ook enkele molens actief o.a. aan de benedenloop van de Soerense beek bij de Bockhorst in Spankeren en onder kasteel Middachten. Aan het eind van 18e eeuw werd in Laag- Soeren nog een complex van drie papiermolens (1791- 1795) en een graanmolen (1805) gebouwd door de Arnhemmer Carel Otto van Kesteren. De drie papiermolens werden getooid met de namen Nagedacht, Goedgedacht en Welbedacht.
In de tweede helft van de 19e eeuw gingen de Veluwse papiermolens ter ziele door de opkomst van de grootschalige, industriële papierfabricage. De meeste papiermolens hielden op te bestaan, maar een aantal werd verbouwd tot wasserijmolens, waarbij het schone water en de waterkracht eveneens goed van pas kwamen. De energie die het waterrad leverde, werd nu gebruikt voor stampers en mangels. Daarnaast werden vanaf het midden van de 19e eeuw ook nieuwe wasserijen gesticht die geen verband hielden met vroegere papiermolens. Zo waren er aan de Lagestraat in Dieren tijdelijk vijf kleinere wasserijen gevestigd die gebruik maakten van het water van de Molenbeek. Ook aan de Noorderstraat bevonden zich twee wasserijen, evenals aan de Beekstraat in Velp.
De resterende graanmolens en wasserij-molens schakelden in de loop van de 20ste eeuw om naar moderne machines die niet langer op waterkracht werkten. Van de vele watermolens is alleen de Van Lennepsmolen in Velp nog voorzien van een waterrad. Wel zijn ook elders nog veel van de oude molengebouwen aanwezig en vertonen de sprengenbeken nog veel sporen van de vroegere nijverheid. Van de wasserijen is alleen die van Slijkhuis in Laag-Soeren, de vroegere molen Nagedacht, nog steeds in bedrijf. Ook op het industrieterrein in Spankeren zijn twee moderne wasserijen gevestigd, maar deze hebben geen relatie met beken of watermolens.
Voor de leerlooierij vormde het beschikbare beekwater eveneens een reden om zich hier te vestigen. Bovendien leverden de bossen in de omgeving een belangrijke grondstof voor het productieproces, namelijk de eek, schors van de eik. De looierijen vestigden zich in de tweede helft van de 19e eeuw aan de al eerder genoemde beken in Velp en Dieren en waren, op één uitzondering na, aan het eind van die eeuw ook weer verdwenen. In Velp betreft het vijf bedrijven, waarvan de oudste in 1858 werd opgericht. De anderen dateren uit de jaren zeventig. Alleen de looierij in Dieren was een langer leven beschoren. Het bedrijf van Van der Kloot Meijburg aan de Lagestraat werd pas in 1968 ontbonden. In zijn glorietijd werkten hier ruim zestig mensen.
Frans Scholten