Twee jonge hanen voor de Jonker….

Een gezellig bungalowtje in een klein gehuchtje in het buitengebied. Hier woont het echtpaar B., oud-pachter van één van de boerderijen van het Landgoed Appel. Voorheen eigendom van Jonker Jan van Haersma-de With, daarna toebehorend aan Jonker Frits van Schimmelpenninck, een neef van Jonker Jan. Na het overlijden van Jonker Frits erfde Mevr. Quarlus van Uffort- Barones van Lynden het gehele bezit. Enige tijd later is het grootste deel van het landgoed, in gedeelten, verkocht aan de familie van Beuningen. Jonker Jan, en vooral Jonker Frits, hadden als beleid “Wat goed is, moet zo blijven.” Dat heeft tot gevolg gehad dat er een heel gaaf landschap van bossen, boerderijen in de oude stijl, akkers en weilanden behouden is gebleven.

Mijn vader en moeder hebben hier gewoond op één van de boerderijen van Jonker Jan. Mijn moeder is geboren op die boerderij. Zij had één broer die later de boerderij zou gaan doen en de pacht van zijn vader over zou nemen. De broer zou ’s avonds de paarden “af gaan voeren” (het laatste voer van die dag geven) maar hij kwam maar niet terug. Eerst konden ze hem niet vinden maar hij is toen die avond overleden. Mijn vader is toen van de boerderij “Schardepot”, vlak in de buurt, naar hier gekomen en met mijn moeder getrouwd.

De Jonkers

Ja, eerst hadden we Jonker Jan. Dat was een “strabante” (strenge) man. Hij heeft nog een tijd op een Solex gereden. Dan kwam hij op de Solex hier langs. Nee, niet met paard en wagen. Hij zei op een keer: “Mijn neef Frits zegt: Als die Solex nou over een jaar versleten is, heb je nog duur gereden”. Ja, Jonker Frits was wel een beetje net zo’n type. Die kwam een keer bij ons met een oude Ford. Die liep op petroleum. “Ja”, zei de Jonker: “Die loopt voor petroleum Jan” (de petroleumventer). De petroleum kostte toen vijf cent en de benzine negen cent. Ja, vroeger hadden die heren eigenlijk alles te vertellen. Ik weet nog wel dat mijn vader toen een keer een nieuw, uitgebreid, huurcontract kreeg. Daar stonden van allerlei dingen in die volgens mijn vader helemaal niet nodig waren. Mijn vader vroeg toen: “Waarom staat dat allemaal in dat huurcontract?” De Jonker zei toen: “Dat is voor de Kwaden!” Maar ze hadden het er wel instaan! Vroeger hadden ze helemaal geen huurcontract en nu wel. Maar als ze je weg wilden hebben dan deden ze dat gewoon. Als je bijvoorbeeld een gekke stroper was…

Jonker Frits was heel geleerd. Hij had rechten gestudeerd. Als hij wat wilde en jij was het er niet mee eens dan was hij heel slim. Er werd destijds subsidie gegeven voor rieten daken. Ik belde de Jonker daarover op maar hij zei: “Dat is alleen voor villa’s en niet voor boerderijen.” Jonker Frits kon goed overweg met de PTT. Die deden alles voor hem. Of hij daar soms aandelen in had? Destijds kwamen de eerste brievenbussen. Hier achter het Jachthuis daar woonde een vrouw, Heintje van de Brink heette die. Zij hielp ook altijd als er een Jacht gehouden werd met koffie schenken. Zij was toen al heel oud geworden en toen ze een brievenbus kreeg, hadden ze die helemaal aan de Akkerweg gezet. Dat was een heel eind bij haar huis vandaan. Een dag later heeft de Jonker toen de jachtopziener laten komen en die heeft die brievenbus er weer uitgehaald en bij het postkantoor in Nijkerk neer gezet. De dag erna had Heintje de brievenbus naast de deur zitten. Hij was heel goed voor oude mensen.

Er waren ook een paar oude mensen die woonden in een oud boerderijtje dat verkocht werd, dus die mensen moesten er uit. En toen heeft de oude Jonker (Jonker Jan) er voor gezorgd dat die mensen in een verbouwde schuur konden gaan wonen op “de Poort”. De verbouwing van

de schuur mocht niet meer als 1000 gulden kosten maar met een beetje schipperen en een klein beetje extra is dat toen gelukt.

De pacht die je moest betalen was niet zo hoog, gelukkig, maar je moest wel zelf het onderhoud van de gebouwen doen. Je betaalde als pacht toen zo’n beetje 100 gulden per bunder (hectare) en hij had het bijna nooit over pachtverhogingen. Ja. één keer. Ik moest pacht betalen en ik had er een ander stuk land bij gekregen. De pacht daarvan kwam uit op een rijksdaalder. Je betaalde één keer per jaar de pacht in Putten. Toen zei hij: “Ik wil van die rijksdaalder af en ik ga dat afronden naar boven op 5 gulden.” Toen kreeg ik er een knaak bij!

Bouwvoorschriften

Er waren wel regels. Als je bijvoorbeeld een schuur wilde bouwen moest je dat precies zo doen als de Jonker het wilde. Mijn vader had ook een plankje thuis met de kleuren van het buitenschilderwerk. Als het huis opnieuw geschilderd moest worden, dan waren dat de kleuren. De voordeur moest heel donker groen worden, bijna zwart, en de kozijnen waren gebroken wit. In het huis was de kleur “appelbloesem”.

Soms kwam de Jonker wel eens kijken op de boerderij. Bijvoorbeeld toen ik een nieuwe schuur gebouwd had. Toen moesten er een paar bomen weg. Die bomen waren al eens een keer “geblest” (gemerkt dat ze omgehakt zouden worden). Toen was hij helemaal niet vervelend. Eigenlijk had ik die schuur een beetje clandestien gebouwd, zonder vergunning. Toen zei hij zelf: “Staat die boom eigenlijk niet in de weg en die ook?” Ik zei toen: “Als je daar op de Appelseweg gaat staan, dan zie je het zelf wel.” Toen was hij helemaal niet lastig. Eigenlijk vond hij het wel leuk, zo’n beetje clandestien. Zo was hij ook een keer op Terschelling een beetje aan het rijden. Daar hebben ze hem bekeurd. Hij wist toen al dat volgens de wet die bekeuring niet geldig was. Dat is toen nog een heel gedoe geweest, maar hij won het wel!

Vroeger had je van die bovengrondse elektrische leidingen naar de kippenhokken. Op een keer belde de Jonker en hij zei: “Ik wil van die waslijnen af. Je koopt maar een kabel van één gulden de meter en die leg je maar ondergronds.” Ik zei toen tegen hem: “Die grondkabel kost vier gulden de meter.”

De Jonker wou ook geen ijzeren voersilo’s bij de boerderij hebben die hoger waren dan het huis. Ik heb toen maar een halve silo laten maken. Jonker Jan had toch een heel ander karakter dan Jonker Frits. Als Jonker Jan iets wou hebben dan moest dat gebeuren. Vroeger stonden de mensen wel met de pet in de hand als Jonker Jan kwam. Hij zou ook nooit over de deel de boerderij inlopen. Dat moest door de voordeur. Jonker Jan was ook een echte jager. Ieder jaar werd er een grote jacht gehouden. Dat is een keer vanuit onze boerderij gebeurd. Later ging dat altijd vanuit boerderij A. We gingen ook wel mee bij de jacht, als drijver. Je kreeg dan vijf gulden per jacht. Later werd dat een tientje. Je begon dan ’s morgens om acht uur en dan gingen we helemaal de kant van het zand op. ’s Middags aten ze dan in de “Plaggenmaat” (Het Jachthuis) en dan ging ik gauw even thuis eten. Maar dan moest je wel vlug zijn want dan stonden ze al weer klaar. Wat had je toen veel konijnen! Ze vraten soms alles op. De boer van boerderij A had een keer vijf bunder rogge ingezaaid. De konijnen hebben toen alles tot de grond afgevreten en ze hebben het gewoon weer omgeploegd. ‘s Avonds in het licht van de lamp zag je allemaal konijnen.

Inwoning

Toen wij trouwden, gingen we gewoon op de boerderij er bij in wonen. In die tijd trouwden de mensen er vaak gewoon bij in. Vaak gingen de boeren die een goed “bakhuis” hadden in dat bakhuis wonen. Dat is met mijn vader ook gebeurd. Wij hadden een heel oud bakhuis en daar stond nog een varkensschuurtje naast. Ik zei toen tegen Jonker Jan dat ik dat varkensschuurtje wilde verbouwen tot woninkje.

Dat vond hij niet goed, want hij zei: “Als jij er uit gaat dan doen ze er weer een arbeider in met dertien kinderen.” Toen heb ik geprobeerd om er een noodwoninkje bij te bouwen. Dat was toen nog niet zo gemakkelijk. Jonker Jan zei toen: “Ik wil als Haersma – de With daar geen moeilijkheden mee krijgen.” Ik heb het toen toch voor elkaar gekregen en een houten woninkje daarachter gezet. Ik moest er van de Jonker rode pannen op doen en ik moest er voor zorgen dat mijn vrouw de kleren niet op een stoel hoefde te leggen maar dat er een klerenkast in kwam. Hij kwam toen later een keer kijken. Ik had er mooie dakpannen op gedaan en het was ook nog bruin. Ik had tegen mijn vrouw gezegd: “Als het zo uitkomt dan zeg je maar dat het nog in de grondverf zit.” “Het is toch wel een goede oplossing”, zei hij toen.

Pacht betalen

We hadden toen een hectare of twaalf in pacht. Het waren hier allemaal kleine boeren. In februari moest je altijd de pacht betalen van de boerderij. Het losse land betaalde je apart. De pacht moest betaald worden op “De Beukenheg”. Daar woonde de Jonker. Ik weet nog goed dat ik op een keer voor mijn vader de pacht moest gaan betalen op “De Beukenheg”. Naast de pacht moest je ook nog een “Toep”, een toegift geven. Dat waren in die tijd altijd twee jonge hanen. Ja, ik moest die wegbrengen op de fiets naar Putten. Ik had zo’n eiermandje achter op de fiets met de twee jonge hanen er in en ik zette het mandje naast de fiets. Je was zo zenuwachtig als wat als je naar de Jonker moest. Toen viel de bodem uit het mandje en de hanen gingen er vandoor. Ik dacht: Wat moet ik daar nu mee aan? Ik zal toch maar aanbellen. De Jonker kwam aan de deur en hij vroeg: “Wat doet een haan als het donker wordt?” Ik zei: “Die kruipt ergens onder.” Maar ja, het was donker en ik kon die hele tuin niet … Ik zei: “Ik zal morgen wel een paar andere brengen.” Daags daarna kwam er een telegram van de Jonker: De “Post” (PTT) heeft de hanen al gevangen, doe dus maar geen moeite meer.

Pachtregels

De Jonker, vooral Jonker Jan, had ook regels hoeveel akkerland of je had en hoeveel grasland. Er moest genoeg akkerland zijn. Dat was goed voor de jacht. Jonker Jan was een echte jager. Jonker Jan ging ’s winters ook wel mee om te “fretten”, dat is konijnenjacht met een fret. Jonker Frits kon de jacht niet veel schelen. Ik heb toen een keer een bunder akkerland ingezaaid met gras. Daar kreeg ik toen nog problemen mee. Vooral de jachtopziener was daar heel fel op. Ja, ik was een echte boer. Ik wist altijd precies waar vorig jaar de stalmest op gebracht was en waar er “slakkenmeel” en kalizout gezaaid was. Eigenlijk boerde ik wel een beetje ouderwets. Ongeveer net zo als mijn vader deed. Nu zit mijn zoon op de boerderij. De Jonkers vonden het altijd heel belangrijk dat ze pachters hadden die ze konden vertrouwen. Als de familie maar goed bekend stond dan kon de pacht gewoon van de vader overgaan op de zoon.

Ik heb hier thuis nog een perenboom staan. Die is al wel honderd jaar oud. Die komt nog van de “Oostereng”. De pachter daar, die had een beetje ruzie met Jonker Jan. Hij had wat gestroopt en zo en moest daarom van de boerderij af. Hij had toen nog niet zo lang geleden een perenboom geplant. Je moest als pachter ook fruitbomen op het erf hebben staan van de Jonker. Die mensen hebben toen ’s avonds die perenboom met paard en kar hier naar toe

gebracht, want die hadden toen dit huis gekocht. Dat heeft die man mij voor waar verteld. Ze hebben voor het oog daar weer een ander boompje terug geplant.

Ja, de Jonker is later begraven in Putten. Er staat nog een beukenhegje om het graf heen. Een oude daggelder moet dat onderhouden, heb ik pas nog gehoord.’

 

Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland. 

 


Rechten

Jan Hassink, Erfgoed Gelderland, CC-BY

  • Landschap

  • Streekgeschiedenis

  • 1900-1950

  • Nijkerk

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl