Doetinchem heeft twee grote stadsbranden gehad die op Goede Vrijdag uitgebroken zijn.
De eerste vond plaats op 19 april 1527 rond 12.00 uur. Een bakker, Werner Becker, gevestigd in de Heezenstraat, was vlas aan het drogen in zijn oven. Het vlas vatte vlam en in korte tijd stonden de toen nog van hout gebouwde huizen in lichterlaaie. Daardoor gingen ondermeer de Catharinakerk en het gemeentehuis verloren. De schade was zo groot dat de hertog van Gelre de burgerij van Doetinchem een jaar uitstel van jaarrente gaf en de volgende elf jaren maar de helft verlangde. Vanaf dat moment propageerde het stadsbestuur de bouw van stenen huizen en subsidieerde min of meer het gebruik van metselstenen in de woningbouw.
De tweede stadsbrand, ook op Goede Vrijdag, brak op 6 april 1599 uit bij de Hamburgerpoort. Spaanse soldaten waren vuurtje aan het stoken. Dat liep uit de hand en daardoor gingen er negentig huizen verloren. Bluspogingen van de Doetinchemse burgerij werden door de Spanjaarden verboden. Negentig huizen gingen in vlammen op. Na deze brand werd het verplicht om de huizen van steen te bouwen.
Naar:
Doetinchem van ramp tot voorspoed door Bert Kerkhoffs
Doetinchem in de loop der eeuwen door G. Blankensteijn.
Dit verhaal is onderdeel van de canon van Doetinchem. Het volgende venster is hier te vinden.
Doetinchem
Oorlog
Streekgeschiedenis
1500-1600
Doetinchem
Achterhoek