'In Arneym is een kerk die 1 pond belasting betaalt.' Zo staat het in een goederenlijst uit 893 na Christus van het klooster in Prüm (Duitsland – Eifel). Het is de oudste schriftelijke vermelding van Arnhem. Maar er is meer dan een kerk(je), er zijn ook boerderijen. De boeren op het domein betalen hun belasting niet alleen in ponden geld, maar vooral in natura: rogge, een kip en varkens.
Met het vertrek van de Romeinen braken ‘de donkere middeleeuwen’ aan. Over de geschiedenis van de stad tussen 400 en 800 na Christus is niet veel bekend. In het begin van de negende eeuw spreken twee bronnen over Meginhardeswich, het huidige Meijnerswijk. In 847 plunderden de Noormannen die nederzetting. Het Nederlandse grondgebied was toen al in handen gekomen van de Karolingische vorsten. Onder hun bescherming brachten Engelse priesters als Willibrord, Bonifatius en Werenfidus het christendom naar Nederland. De laatste was vooral in de streek rondom Arnhem actief.
De Karolingische koningen en later Duitse keizers gaven hun grondgebied in leen aan dienstmannen (edelen) en kloosters, die trouw moesten beloven aan de vorst. De graaf van Hamaland en de kloosters in Elten en Prüm kregen zo van Karel de Grote – en zijn voorgangers en opvolgers – gronden aan de Jansbeek.
Arnhem bestond in de negende eeuw uit niet meer dan een klein kerkje en enkele boerderijen. Deze lagen in de onmiddellijke nabijheid van de beek. Die beek was de levensader van het middeleeuwse Arneym en voorzag mens, vee en akker van water. De Jansbeek is tegenwoordig ook in de binnenstad letterlijk weer ‘zichtbaar verleden’ geworden. Verder van de beek lagen ‘mansa absi’, ‘woeste hoeven’, in ruig en onontgonnen heidegebied. De boeren waren horigen en gebonden aan hun grond en hun heer. Zo waren ze verplicht in mei en augustus te werken op het land van de pastoor van de kerk. Naast zijn geestelijke taken hield hij ook toezicht op de inkomsten die de gronden voor het klooster op moesten brengen.
Tegenwoordig is ten zuidoosten van de Grote of Eusebiuskerk, bij het Duivelshuis, in het plaveisel de omtrek van de elfde-eeuwse Maartenskerk zichtbaar. Daaronder liggen waarschijnlijk de fundamenten van het negende-eeuwse kerkje waarover de Prümer goederenlijst spreekt. De Eusebiuskerk is, driehonderd jaar later, half over de elfde-eeuwse Maartenskerk heen gebouwd.
Tussen de landerijen van de graaf, de kloosters en later de ridders van St. Jan lag ook een gemeenschappelijk stuk grond: het land van de marke (Land van de Markt). De wereldlijke (de graven) en geestelijke (de kloosters) bestuurders ruzieden geregeld over de gronden langs de Jansbeek. Ze probeerden ten koste van elkaar hun gebied uit te breiden. Met de groei van de bevolking en de opkomst van handel en nijverheid profiteerden de bewoners van die rivaliteit tussen kerk en graven van Arnhem. Het dorp wist bij de graaf stadsrechten te verwerven.
Dit is een venster uit de Canon van Arnhem
Vorige vensterVolgende venster
Jan de Vries, CC-BY-NC