Het is een zwart beroep

De eeuwenoude traditie van houtskoolbranden op de Veluwe

Gerrit Schuurkamp (1936) werkte twaalf jaar lang als houtskoolbrander voor de firma Beekman. Gerrit was een van de laatste branders die nog werkte op de ouderwetse manier: met meilers. Samen met zijn vader en oom bleef hij veertien dagen waken over de brandende meilers. Dat vond hij niet altijd leuk. Even er tussenuit om een wandeling te maken of melk te halen bij de baas, Gerbrand Beekman, deed hij maar al te graag.

Het is je werk

“Mijn vader en mijn opa waren houtskoolbranders. Toen ik een jaar of zeventien was, ben ik ook begonnen. Mijn vader wilde hebben dat ik meeging. De meilers lagen in een open plek in het bos, aan de Aardhuisweg. Dat is nu allemaal veranderd, ik kan het niet meer terugvinden. Na een tijdje vond ik het niet meer leuk. Ik vond het zo lang duren. ’s Avonds ging mijn vader weleens naar huis en dan moest ik daar blijven. Want er moest altijd volk zijn bij de meilers. Dan was ik helemaal alleen en dat vond ik niet leuk. Maar ja, dat is je werk.

Zeven meilers de man

De meilers waren acht meter in omtrek en vier meter hoog. Er waren zeven meilers de man. Mijn vader had er zeven, en mijn oom en ik ook. Dus in totaal waren er 21 meilers. Het bouwen van die meilers deden we niet met zijn drieën, daar had je meer volk voor nodig. Er ging wel voor een meter hoog en honderd meter lang in één meiler. Dat is een hoop werk. Een meiler werd laag voor laag opgebouwd met hout. De schoorsteen moest openblijven. Vervolgens moest je de plaggen steken, dat heb ik ook gedaan. Daarna kwam een ploegje van een man of acht een laag zand over de meiler gooien. Ik hielp dan ook mee. Ten slotte werden er gaatjes gemaakt en werd de meiler aangestoken.

Valse lucht

Met de gaatjes controleerde je het vuur. Het vuur gaat naar de lucht toe. Dus soms moest je de gaatjes aan de ene kant dichtmaken en aan de andere kant weer openen. Zo voorkwam je dat de meiler ongelijk ging branden en in één kant in zou zakken. Dat moest je allemaal in de gaten houden. Die gaatjes mochten niet in de richting van de wind gemaakt worden. Als er onverwachte wind opkwam en in de meiler blies, kon dat een ontploffing geven. Je kreeg valse lucht. Je moest dan snel de plaggen weer opbouwen, het zand erop gooien en de gaatjes steken. Een keer hebben we een ontploffing meegemaakt in Ommen. Er kwam valse lucht bij en de meiler knalde uit elkaar. De boer die iets verderop woonde kwam op dat moment net langsrijden. Zijn paard en wagen gingen er zo vandoor!

Bijvullen, uitdoven en opscheppen

De brandende meiler moest je een week lang ’s morgens en ’s avonds bijvullen. Dat vond ik mooi werk. Het was ook zwaar werk, want die meilers waren vier meter hoog. Je moest dan met kachelhout op de rug de ladder op naar boven. Geweldig. Als het houtskoolbranden klaar was, moest er weer een laag zand over om af te koelen. De meiler moest langzaam uitdoven. Het opscheppen van het zand werd door andere werknemers van de firma Beekman gedaan. Als het vijf uur was gingen ze naar huis. Mijn vader, oom en ik bleven achter. Het is weleens gebeurd dat het nog niet helemaal klaar was. Toen ze ’s avonds naar huis gingen is de meiler weer gaan branden. Toen hebben wij de boel weer afgedekt. Anders was alles verbrand. Als alles was afgekoeld kwam er een vrachtwagen vol houtskool uit een meiler. Het is een zwart beroep, hoor. dat opscheppen van de houtskool, daar werd je pikzwart van.

Waken bij de meiler

Tijdens de veertien dagen dat de meilers brandden moest je waken. We verbleven in een soort woonwagen. Ik sliep op de grond, bij de kachel. We gingen nooit met zijn drieën tegelijk slapen. Je moest de boel in de gaten houden. Verder ging je lekker een beetje uitrusten. Of een klein wandelingetje maken. Je had een mooie omgeving om te wandelen. Mijn vader en mijn oom gingen weleens dammen. Ik heb weleens meegemaakt dat mijn oom ’s morgens bezig was brood te maken. Hij zei toen: ‘waar is die boter nou gebleven?’ Hij stond er met zijn voeten bovenop. Hij had niet zo’n goede ogen, dus hij had het niet in de gaten. Toen hebben we machtig gelachen. We hebben wel een mooie tijd meegemaakt, tsjongejonge.

Band met familie Beekman

De band met familie Beekman was uitstekend. De baas, Gerbrand Beekman, was een hele lieve man. Hij zei: ‘Gerrit, je moet wel melk drinken.’ Dat is goed voor de rook, weet je wel. ‘Anders houd je het niet vol’, zei hij dan. Dan moest ik elke keer melk halen bij de baas. Want zij hadden een stuk of twaalf koeien bij de boerderij. Dus dan ging ik daar melk halen met de fiets. Dat vond ik wel mooi, want dan was ik weer een poosje weg. Firma Beekman kwam in 1965 met een nieuwe manier van houtskoolbranden: in een ketel. Dat ging met geweld. Er werd stapelhout in de ketel gegooid, de ketel werd aangestoken en in een tiet van een paar dagen was alles houtskool. Maar dan was de kwaliteit wel minder dan die wij hadden. Mijn vader wilde alleen branden op de ouderwetse manier. Mijn vader is toen gestopt. En ik en mijn oom ook. Toen was het afgelopen.”


Rechten

Lian van der Zon, CC-BY-SA

  • Streekgeschiedenis

  • Werk

  • 1950-2000

  • Nunspeet

  • Veluwe

Relevante links

Verwante collectiestukken

Ga naar CollectieGelderland

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl