Kritiek op het leger

Ingezonden brief kapitein J.M.A.L. Brandt

Brandt schrijft: 'Nuchter beschouwd is de geschiedenis van ons leger van de laatste dertig, veertig jaar een blamage voor ons volk. Nu eens is er met spoed aan gearbeid om "er nu dan eens iets van te maken" en gewoonlijk brak dan de volgende regeering een paar jaar later lustig weer af, wat de vorige had opgebouwd. Zoodoende zijn enorme bedragen onoordeelkundig verprutst en is er hopeloos geknoeid door al of niet deskundigen, welke prettige toestand ook gevolgen heeft gehad op ander terrein dan dat van de gevechtskracht en de innerlijke organisatie. We bedoelen hier een van die onderdeelen: onze kazernes. Het gekke van het geval is: het schijnt dan, of al die duizenden jongens, de kracht van ons volk, plotseling gedegradeerd zijn tot rapalje, tot Jan rap en z'n maat, tot het schuim van onze samenleving, waar niets slecht genoeg voor is, en die alleen met harde hand en streng optreden in toom kunnen worden gehouden. En denk nu niet, dat we van onze soldaten graag jonge dames zouden willen gemaakt zien. Maar een feit is dit: als het waar is, dat de omgeving den mensch beïnvloedt, dan is het geen wonder, dat de recruten soms dingen doen, die ze thuis wel zouden laten. Waarom? De omgeving maakt ze ruw.'

De brief ligt bewaard in het Gelders Archief, Garnizoenscommando Arnhem, inv.nr. 29.